Ecursus 1.
Onduidelijkheden, fouten en misvattingen in bronnen
De tamelijk recente, over het geheel genomen betrouwbare en gedetail–leerde monografie over de bruggenverovering van de hand van de Ame–rikaanse militair-historicus Stephen E. Ambrose uit 1984 is gevolgd door een tweede, iets uitgebreidere editie: Stephen E. Ambrose, Pegasus Bridge. June 6, 1944 (Touchstone Book; New York, 1988). Letterlijke passages en gelijke details uit dit werk, maar eveneens daarvan afwijkende, zijn bovendien opgeno–men in zowel S.E.Ambrose, D-Day June 6, 1944: The Climactic Battle of World War II (First Touchstone Edition; New York, 1995) als in zijn The Victors. Eisen–hower and his Boys: The Men of World War II (New York, 1998). Het bleek mij echter dat Ambrose, ondanks de rijkdom aan details die hij verschaft o–ver de strijd bij genoemde Normandische bruggen, niet alle gepubliceerde getuigenissen van Duitsers, Fransen en Britten had of kon hebben benut. Ook kan hij worden betrapt op storende detail- en spelfouten, en inconsis–tenties. De tourgids voor het betreffende strijdtoneel, Pegasus Bridge & Merville Battery van de auteur Carl Shilleto maakt desondanks van slechts de eerste editie van Ambrose, Pegasus Bridge (1984) gebruik, evenals Norbert Hugedé in zijn monografie Le commando du pont Pégase (1985) e.a.. De belangrijkste onduidelijkheden zijn:
1. Samenstelling van Compagnie D en het aantal eigen leden
Deze blijken uit het werk van S.E.Ambrose niet duidelijk. Hij stelt dat een peloton lichte luchtlandingsinfanterie van Compagnie D uit 30 man bestond. Dat is inderdaad regel geweest bij de reguliere Britse infanterie. Maar vochten er daadwerkelijk 30 man per Compagnie D-peloton bij de Orne-bruggen op 6 juni 1944? Compagnie D bestond volgens alle literatuur op die datum uit zes pelotons infanteristen alsmede toegevoegde geniesoldaten en één toegevoegde medische officier alsook een para-verbindingsofficier, allen onder operationeel bevel van één compagniescommandant, terwijl zij allen werd getransporteerd in zes zweefvliegtuigen met twee piloten per toestel. Volgens majoor Howard zélf bestond zijn kleine strijdmacht bij aanvang van de bliksemaanvallen uit 181 manschappen en officieren. Daar 6 x 30 = 180 officieren, onderofficieren en soldaten plus commandant Howard een totaal van 181 man maakt, moeten wij concluderen dat de originele sterkte van 30 man per peloton reeds was aangetast vóór de landing in Normandië, want de 30 toegevoegde geniesoldaten zijn in het totaal van die 181 man inbegrepen. Maj.Howard: ‘Voor deze operatie kreeg ik twee extra pelotons en 30 Royal Engineers, dat was dus 150 man infanterie, 30 Royal Engineers, een macht van 180. Wij landden met zes zweefvliegtuigen met in elk een peloton van 25 infanterie en 5 Royal Engineers.’ (M.Arthur, Vergeten stemmen van de Tweede Wereldoorlog. In samenwerking met het Imperial War Museum (Mynx. Amsterdam,, 2006), 362)
Elders zegt majoor schreef Howard evenzo:’De coup-de-main-strijdmacht voor het innemen van de beide bruggen was verdeeld in zes zweefvliegtuigladingen, elk bestaande uit vijfentwintig man van de 52ste Lichte Infanterie en vijf genisten.’ (http://www.lightbobs.com/1944-pegasus-bridge-coup-de-main.html, 5)
Volgens Compagnie D-veteraan Denis Edwards bestonden hun operationele pelotons op D-Day echter uit minder dan 25 man:
‘Omdat het nodig werd geacht vijf genisten in elke zweefvliegtuig te vervoeren, betekende dat dat onze infanteriepelotons -normalerwijze achtentwintig man- moesten worden gereduceerd tot drieëntwintig, aangezien de maximale zweefvliegtuiglading achtentwintig plus twee zweefvliegtuigpiloten was. De luchtlandingsgenisten en de zweefvliegtuigpiloten werden volledig getraind om naast de infanterie te vechten.’
De Glider Pilot Regiment (GPR)-passagierslijsten van zweefvliegtuigpilotencommandant Chatterton zijn niet (over-)getypt in een periode vóór het vertrek van de Horsa’s (wat men zou verwachten, omdat het bepakkingsgewicht van elke soldaat staat genoteerd), maar pas op of na 6 juni. Zij bevatten namelijk meegetypte notities van alle bommenwerperpiloten over de landingen van de zes door hen gesleepte en boven het Ornegebied afgekoppelde Horsa’s. De GPR-lijsten lijken niet zozeer voor de strijd geplande aantallen manschappen, maar eerder de op 6 juni in werkelijkheid gebruikte aantallen weer te geven. Telt men alle, op die lijsten genoteerde inzittende passagiers van de zes zweefvliegtuigen, inclusief majoor Howard en de genisten, op, dan resulteert hieruit een totaal van 170 (4 x 28 plus 2 x 29) man.
Gaat men ervan uit dat majoor Howard van Compagnie D ‘Ox and Bucks’ de 12 (6 x 2) zweefvliegers van het GPR van kolonel Chatterton tóch in het totaal van zijn manschappen heeft inbegrepen –zij waren zeker óók geoefende infanteristen, hoewel Montgomery had verboden dat zij als kostbare piloten aan gevechten zouden deelnemen), dan zouden de GPR-lijsten een totaal aantal van 170 + 12 = 182 manschappen opleveren. Sluit men nu John Howard zelf als compagniescommandant en teller weer van het totaal uit, dan resteert een totale gevechtseenheid van 181 man. Echter, oorlogscorrespondent David Howarth beschrijft Compagnie D als ‘zijn (Howards) 160 man’ in diens verslag Het epos van D-Day, p.39. Hij wordt daarin schijnbaar gevolgd door M. G. Emeis jr. in A. H. Paape, P. W. Klein e.a. (red.), Bericht van de Tweede Wereldoorlog Band 4, Nr.68: ‘D-Day’ (Amsterdam/Haarlem, 1971), 1879: ‘de ongeveer honderdzestig man van het overvalcommando’. In http://www. normandie44lamemoire.com/images:benouville leest men echter:’Vers 1 h. du matin, les 150 hommes menés par le major Howard atterissent en planeurs à proximité des ponts’, alsof de dertig genisten geen deel uitmaakten van de passagiers of van Howards strijdgroep. Dat is onjuist. De genisten landden mét Howard en golden als infanteristen ná hun geniewerkzaamheden te hebben uitgevoerd. Ze liepen ook gewapend patrouille tussen de bruggen.
Zijn de GPR-lijsten onbetrouwbaar betreffende de aantallen passagiers? Vraagtekens die getypt voorkomen achter namen van sommige pelotons–leden op vijf van de zes GPR-lijsten verminderen de historische waarde van deze documenten. Die vraagtekens betekenen in het minst erge geval dat er door de kopiïst aan werd getwijfeld of betreffende, waarschijnlijk handge–schreven naam op de hem voorliggende originele lijst juist was overgeno–men door hem. Zo wordt de naam van de bij de kanaalbrug verdronken Lan–ce Corporal Fred Greenhalgh uit Glider Nr.3 wiens naam zó gespeld op zijn graf staat en evenzo door Ambrose, Pegasus Bridge en in W.G.Ramsey (ed.), D-Day. Then and Now vol.1, pp.256-259 wordt vermeld, op de GPR-lijst van Glider No.3 weergeven als: ‘L/C Greenleigh ?’. De originele namenlijst leek in dit geval dus moeilijk leesbaar, maar de ware identiteit van deze soldaat ‘Greenleigh’ staat buiten kijf.
Graf van de 29-jarige Lance-Corporal
Fred Greenhalgh van Compagnie D,
geboren in Bury in Lancashire, op
Douvre-la Délivrande War Cemetery, Calvados,
Normandië, plek V.C.4. (Cf. https://www.oxandbuckslightinfantry.co.uk/obli-blog/previous/2; https://www.burytimes.co.uk/news/11414603.search-for-family-and-friends-of-bury-soldier-who-died-on-d-day)
(Foto: https://nl.findagrave.com/memorial/56480897/fred-greenhalgh)
Uit een bij Ambrose, Pegasus Bridge2, 86 aangehaald verslag van soldaat Wally Parr van het 1e Peloton (die staat vermeld in de GPR-lijst van Glider No.1) blijkt dat een zwarte soldaat deel uitmaakte van Compagnie D en wiens naam door Parr als Baines werd herinnerd, bijgenaamd ‘Darky’ (‘Don–kere’). Omdat Parr vlak vóór het instappen op het vliegveld tijdens het zwartmaken van hun gezichten mondeling contact zou hebben gehad met de–ze soldaat Baines, maakte laatstgenoemde kennelijk deel uit van hetzelfde peloton. De naam Baines staat inderdaad bij een donkere soldaat van Com–pagnie D op de compagniesfoto uit december 1943. Maar vast staat thans dat Pte Baines (‘Darky’) niet is vervoerd naar Normandië als lid van Howards coup-de-main party, zodat Wally Parr een incident met Baines aanhaalde dat behoort bij een eerdere instapbeurt, b.v. tijdens een training. De naam Baines ontbreekt dan ook in de GPR- en andere namenlijsten.
Parachutistengeneraal Gale rekende, wat de compagnie van majoor Howard betreft, in zijn aan D-Day voorafgaande operatieplannen met slechts 25 strijdende soldaten per zweefvliegtuig, in totaal dus 6 x 25 = 150 man. Hoogstwaarschijnlijk rekende hij daar niet de geniesoldaten bij. Immers, dit totaal plus het bevestigde vijftal extra geniesoldaten per Horsa geeft een som van dertig deelnemers per zweefvliegtuig en 180 mannen in totaal, wat bijna precies met Howards opgave overeenkomt.
Auteur Shilleto geeft in zijn Pegasus Bridge and Merville Battery (1999), 43 de volgende indeling van het eerste zweefvliegtuig: 1 piloot, 1 navigator, 1 compagniescommandant, 1 pelotonscommandant, 23 manschappen van Compagnie D plus 5 toegevoegde geniesoldaten, tezamen: 30 passagiers. Hij komt overeen met degene die is weergegeven op de huidige eerste gedenksteen op de toenmalige landingszone X bij de kanaalbrug van Bénouville waarop Howard en Brotheridge als officieren staan vermeld samen met ‘28 soldaten’. (Foto van deze gedenkplaat in http://www.img.photobucket.com/albums/v78/rugerfanuk/Pegasus%20Bridge/HorsaGlider1a.jpg,1)
Echter, de GPR-lijst van Glider Nr.1 bevestigt dat aantal niet. Men telt daar, buiten de beide piloten, 2 officieren (maj. Howard en lt. Brotheridge), 22 onderofficieren en soldaten, plus 5 Royal Engineers, totaal dus slechts 27 soldaten onder bevel van Howard en Brotheridge, tezamen: 29, keurig overeenkomend met het maximale aantal stoelen in een Horsa-zweefvliegtuig. Deze GPR-opgave voor het 1e Peloton komt weer overeen met die van Denis Edwards. Het heeft er alle schijn van dat Howard van de oorspronkelijk voorziene 28 manschappen van het 1e Peloton van lt. Brotheridge op het laatste moment vóór vertrek van het vliegveld alsnog één soldaat op het vliegveld heeft achtergelaten of wellicht dat het hier de gedeserteerde militair betreft, maar dat dat na afloop van de oorlog niet is bijgesteld in de registratie.
Op de stenen gedenk-marker bij dezelfde landingszone staat in het geval van Glider 2 vermeld: 1 pelotonscommandant (lt. Wood) en 1 commandant der geniesoldaten (kapitein Neilson) plus 28 onderofficieren en soldaten. (Foto van deze marker in: http://www.img.photobucket.com/albums/v78/rugerfanuk/Pegasus%20Bridge/HorsaGlider3a.jpg, 1) Dit geeft een rond aantal van 30 passagiers per zweefvliegtuig (zodat eigen–lijk één zetel te kort zou zijn gemonteerd in de Horsa!), maar de betreffende GPR-lijst is in dit geval weer niet ondersteunend. Op die lijst staat onder Glider Nr.2 Lt.Wood bovenaan als officier/commandant van het 2e Peloton, A/Capt Neilson als genieofficier, plus 4 toegevoegde geniesoldaten plus 22 Compagnie D-leden (onder wie 1 hospik). Dus, 2 officieren plus in totaal 26 soldaten, tezamen: 28 passagiers waarvoor de Horsa-zetels dus ruimte bo–den.
Dat vlak vóór het vertrek naar Normandië, ondanks een verzoek daartoe en op aandringen van Howard, kapitein Neilson, commandant van de toege–voegde genie, het door hemzelf geëiste totale aantal van 30 (6 x 5) geniesol–daten ten enen male heeft geweigerd te verminderen, wordt herhaaldelijk bevestigd. Indien enige soldaten in Engeland hebben moeten achterblijven op bevel van majoor Howard, dan moeten het bijgevolg oorspronkelijke pelotonsleden van Compagnie D zijn geweest. Dit verklaart wederom waarom uiteindelijk minder dan het ronde aantal van 30 man per peloton per zweefvliegtuig is vervoerd naar het strijdtoneel.
Zowel de vervoerscapaciteit van een Airspeed 51 Horsa (26-29 passagiers), als de GPR-lijsten (28-29 passagiers inclusief 5 geniesoldaten per zweef–vliegtuig), als de opgave van generaal Gale uit de planningsfase (per zweef–vliegtuig 25 pelotonsleden + 5 geniesoldaten), alsook de opgave van de hui–dige gedenkstenen bij de kanaalbrug van de aantallen passagiers (2 officie–ren plus 28 soldaten) van drie pelotons in drie zweefvliegtuigen wettigen alle de volgende conclusie: bij vertrek uit Engeland en bij landing in Nor–mandië bestonden de zes Compagnie D-pelotons absoluut uit minder dan de oorspronkelijke 30 man per peloton. Echter, wanneer Ambrose beweert dat vlak vóór het vertrek uit elk zweefvliegtuig twee leden van Compagnie D nog zijn achtergelaten, kan dat totale aantal van 12 (6 x 2) achterblijvers niet naar tevredenheid worden verdisconteerd met alle andere gegevens.
Dat in een Horsa Mk.I-passagierszweefvliegtuig in het normale geval 2 pi–loten plus 26 man met volle bepakking meekunnen, is een technisch gege–ven. In M. Middlebrook, Arnhem (Baarn, 1994), 36 wordt dat beves–tigd:‘Wel waren de pelotons (van de Luchtlandingsbataljons) iets kleiner, zodat ze compleet in een Horsa-zweefvliegtuig pasten. De gebruikelijke be–lading bestond uit 26 man, een handkar met de munitievoorraad en een klei–ne motorfiets.’ Wij weten uit officiële beladingsdocumenten dat handkar en motorfiets in de toestellen van Compagnie D ontbraken, hoogstwaarschijn–lijk om het overgewicht te drukken. Eventueel zouden nog per Horsa-zweef–vliegtuig drie aaneensluitende zetels voorin aan stuurboord tegenover de bakboordzijdeur kunnen zijn toegevoegd, zoals de schets van de zetelinde–ling in Historica Nr. 34: Normandie 44 (Editions Heimdal. Bayeux, 1993), 30-31 toont. Dan kunnen hooguit 29 passagiers een met een gordel be–veiligde zitplaats vinden. Waar men in sommige publicaties leest dat de Horsa plaats bood aan 30-31 man, dan zijn de beide piloten inbegrepen. Nu tonen de GPR-passagierslijsten in het geval van Gliders Nrs.1 en 4 een aan–tal van 29 passagiers en voor Gliders Nrs. 2, 3, 5 en 6 worden slechts 28 met rang en familienamen genoteerd, de beide piloten van de Horsa hierbij steeds buiten beschouwing gelaten. De GPR-lijsten bevestigen dus zonder meer dat elke van de zes voor Compagnie D bestemde Horsa’s tenminste twee extra gemonteerde en beveiligde passagierszetels hadden, want elk zweeftoestel bevatte in ieder geval meer dan 26 passagiers (Cf. de tekening in http://img823.imageshack.us/img823/2743/83637587.jpg., 1 en bijbehorend website-forum over de belading- en bezetelingsproblemen van een Horsa I-II tijdens de oorlog).
In de authentieke schriftelijke bevelen van brigadegeneraal Poett aan majoor Howard wordt nog van 20 aan Compagnie D toe te voegen geniesoldaten gesproken. Volgens Ambrose en andere schrijvers (en naar wens van gene–raal Gale tijdens de planningsfase) werden tenslotte echter dertig geniesolda–ten aan Compagnie D toegevoegd, gespecificeerd als vijf per zweefvliegtuig. Datzelfde aantal waarin hun commandant, kapitein Neilson, is inbegrepen, komt o.m. overeen met de na de strijd overgenomen GPR-passagierslijsten.
Ergo, bij vertrek werd reeds met minder dan 30 man per infanteriepeloton gerekend en van dat verminderde aantal moesten nogmaals enige oorspron–kelijke en uitgetrainde Compagnie D-leden worden afgetrokken, omdat eind mei de toestellen te zwaar beladen bleken. Bovendien deserteerde nog één man op de startbaan vlak vóór operationeel vertrek op de late avond van 5 juni. Wie hij was en uit welk toestel hij deserteerde is de auteur onbekend. Een laat aan Compagnie D toegevoegde medische officier RAMC van de divisie nam de plaats in van een andere onbekende soldaat uit het 3e Peloton (14 Platoon, B Company) van lt. Smith die tevoren zijn enkel had verzwikt (en dus ook was uitgevallen voor de operatie in Normandië), zodat eerstge–noemde het totale aantal passagiers voor Horsa Nr. 3 (Chalk 93) toch gelijk hield.
Alleen bij auteur dr. Norbert Hugedé vindt men de opgave dat er ‘twee geniesoldaten’ per Horsa uit moesten vóór de start. Wie er ook uitgingen vóór de start, niet de geniesoldaten volgens ‘Jock’ Neilson! Of was er één gedeserteerde onder hén?
2. Hospitaalsoldaten van Compagnie D
Dat genoemde medische officier bij Compagnie D Captain John Vaughan was, staat buiten kijf, want hij heeft na de oorlog zijn eigen verslag All Spirits (1988) onder deze naam geschreven, dezelfde die hij als handtekening zette na de oorlog. (Foto in B.Parr, “What d’ya do in the war, Dad?”, 108) In de dagboeken van majoor John Howard staat hij consequent vermeld als ‘Captain John Vaughan (Doc)’. (J.Howard en P.Howard Bates, The Pegasus Diaries, 198 (index)) John Vaughans naam staat vermeld op één der gedenkstenen bij de Bénouville-brug. W.Fowler, Pegasus Bridge, 23 (namenlijst) merkt ten aanzien van deze arts op: ‘In two sources Capt Vaughan, the RAMC doctor, is misleadingly named as Jacob’. Op kolonel Chattertons GPR-lijst betref–fende Glider No.3 staat achter de juiste naam ‘dr. Jacobs’ een notitie:‘Doc Jacobs (Believe this should have read Vaughan)’. Irriterend genoeg duikt slechts de naam docteur Jacob toch op in de monografie van Norbert Hu–gedé:‘Le docteur Jacob était venu avec le 3e planeur.’ (N.Hugedé, Le commando du pont Pégase, 105) Nota bene, Ambroses werk staat geciteerd in Hugedé’s literatuur–lijst. Ook Compagnie D-veteraan Denis Edwards vermeldt deze medische officier eenmaal met een foutieve dubbele achternaam Jacob-Vaughan (D.Edwards, The Devil’s Own Luck, 234, Chapter 4, noot 1), hoewel tevoren correct als John Vaughan in hetzelfde werk. (Edwards, ibidem, Acknowledgements, viii); foutief gespeld en met onjuise rang ook als Major Jacob Vaughan vermeld in de lijst in American D-Day: Pegasus Bridge (Benouville bridge) -6th Airborne Di–vision: D-Day –Order of Battle, in: http://www.americandday.org/D-Day/Pegasus–Bridge-Order–of–battle.html, 2. Er wordt in het verslag van Ambrose over één hospitaalsoldaat (eng.: medical orderly) per peloton gesproken. Het totaal zou dan uit zes hospikken hebben moeten bestaan. Volgens Denis Edwards uit het 1e Peloton (D.Edwards, The Devil’s Own Luck, 211) gingen er met Compagnie D slechts ‘3 leden van het Royal Army Medical Corps’ mee. Ondanks die vaststelling, voert hij een soldaat Allwood van het 4e Peloton op als een vierde ‘medical orderly’ (Edwards, ibidem, 201) zonder toevoe–ging van de afkorting RAMC. Gewoon soldaat Leslie Chamberlain uit het 1e Peloton noemde zichzelf een stretcher bearer (‘brancardier’) voor dat peloton. Majoor Howard (J.Howard en P.Howard-Bates, The Pegasus Diaries, 104-105) noemt deels bevestigend naast Doctor John Vaughan, twee nursing orderlies verbonden aan het compagnieshoofdkwartier, maar ook een geoefende brancardier voor ieder peloton. Volgens The Pegasus Diaries, 105 behoorde Cpt.Vaughan tot het Royal Artillery Force Medical Corps; dit moet een vergissing zijn, mogelijk van Howards dochter, Penny Bates.
Ingewikkelder wordt het wanneer men verneemt dat een para-hospik Albert Gregory passagier zou zijn geweest in Glider #3 en dus was toegevoegd aan het 3e Peloton bij landing bij de kanaalbrug (http://www. wartime-memories.fsnet.co.uk/d-day.html, pp.1-3; M.W.Bowman, Terugblik op D-Day, 50-52; in toegevoegde lijst bij Flight to Pegasus, interview met James Wallwork; http://www. americandday.org/D-Day/Pegasus–Bridge–Order–of– battle.html, 2) Hij staat echter niet in andere passagierlijsten. Was hij een extra man? Dan zou er een stoel te kort in de Horsa zijn geweest, tenzij hij de plaats had ingenomen van een gedeserteerde militair die wegliep vlak vóór de start vanaf Tarrant Rushton. Maar het lijkt mij weinig waarschijnlijk dat een vervanger op zo’n laat en geladen tijdstip zou zijn aangezocht, nog afgezien van de specifieke training die hij dan zou hebben gemist. In eerste instantie vermoedde ik dat zijn naam in de plaats kan hebben gestaan van een andere soldaat betreffende de derde Horsa, bijvoorbeeld die van Private Crooker/Crocker op wiens naam die van Gregory het meest lijkt. Er staan namelijk in deze lijst van Glider No.3 niet minder dan negen foute of foutief gespelde achternamen. Inmiddels weet ik via familieleden van veteranen dat Albert Gregory inderdaad is geland ‘bij de brug’, maar dan in Ranville in de ruimere omgeving van de Ornebrug, en wel later die nacht tijdens de massale landingen. Hospik Albert Gregory zat dus niet in de 3e glider die landde onder bevel van John Howard bij de kanaalbrug. John Vaughan blijft dan het enige RAMC-lid zoals de contemporaine lijsten voor de derde Horsa van piloten Barkway en Boyle correct aangeven.
Hospikken konden wel meevechten bij de bruggen, want één droeg bijvoorbeeld handgranaten bij zich en een tweede trok een pistool. Bovendien is een foto uit het Imperial War Museum, Londen gepubliceerd van het persoonlijke Colt .45-pistool van kapitein-dokter John Vaughan. (Zie R.Holmes, D-Day, 16) Hospik Gregory (niet behorend tot de coup de main) trok direct na landing bij Ranville een karretje met mortiergranaten achter zich aan. (http://www. wartime-memories.fsnet.co.uk/d-day.html, 3; M.W.Bowman, Terugblik op D-Day, 50 aldaar incorrect vertaald met ‘een bak mortiergranaten’) Na de bliksemaanval moesten zij medisch werk verrichten in de eerstehulppost (door John Howard zelf aangeduid als CCP of Company Casualty Post, later uitgebreid tot Regimental Aid Post) onder leiding van de medische officier, Captain dr. John Vaughan. Toch blijkt uit de GPR-lijsten dat hospikken van het Royal Army Medical Corps aan de Ox and Bucks-compagnie van majoor Howard waren toegevoegd. Zo staat onder de kop Glider No.5 aansluitend op de namen van de leden van het 5e Peloton van luitenant Sweeney vermeld:’Pte Lawson (RAMC)’. Zijn rang (Private, ‘gewoon soldaat’) geeft aan dat Lawson tevens als strijdend infanterist kon opereren. De enige andere positief herkenbare hospik die in de GPR-lijsten onder het 2e Peloton van luitenant Wood wordt genoemd is L/C Harris (Medic). Daar hier de afkorting RAMC (Royal Army Medical Corps) ontbreekt, neem ik aan dat Lance Corporal Harris tot Compagnie D behoorde, evenals Private Allwood die Edwards noemt als medical orderly in het 4e Peloton. In het 2e Peloton moeten zich dan uiteindelijk drie hospikken hebben bevonden: L/Cpl Harris, Pte David Jesse Cheesley en Pte Radford. Beiden laatsten hebben luitenant Wood verpleegd nadat die was getroffen in zijn linkerbeen bij de kanaalbrug. Ambrose kan dus gelijk hebben, dat in ieder peloton minstens één hospik/brancardier voorkwam, maar zij zijn dan niet alle te achterhalen op dit moment.
Onder de op de GPR-lijst vermelde Lt. Macdonald (7th Para) direct na de ledenlijst van het 6e Peloton van luitenant Fox in Glider No.6, gaat niet een geniesoldaat of verpleger schuil, maar een door majoor Howard van het Parachutistenregiment ‘geleende’ verbindingsofficier ten bate van Pine-Coffins 7e Parachutisten Bataljon dat landde in Ranville. Deze luitenant werd niet door Stephen Ambrose in Pegasus Bridge genoemd, maar zijn aanwezigheid bij de compagnie op D-Day staat buiten kijf. (D.Edwards, The Devil’s Own Luck, 211; W.Fowler, Pegasus Bridge, 48; J.Howard en P.Howard-Bates, The Pegasus Diaries,124, 128). Luitenant Ian G. Macdonald, geboren in Glasgow, Schotland sneuvelde op 23-jarige leeftijd op 29 juni 1944 bij Ranville in Normandië. Hij ligt begraven op het Ranville War Cemetery, zie: https://www.paradata.org.uk/people/ian-g-macdonald)
3. Spelling van enige familienamen
Spellingsproblemen met familienamen doen zich voor bij de Amerikaan Ambrose die de naam (van korporaal) Kane voor de in de GPR-lijsten en door auteur Hugedé (Le commando du pont Pégase (1985),139) gespelde naam Caine schrijft, (korporaal) Godbolt voor Godbold en (soldaat) Klare voor Clare. Voor diens familienaam zie nu: {Tommy} Private Thomas Clare, in: http://www.paradata.org.uk/media/14569?mediaSection=Biography+picture, 1.
Voor Lance-Sergeant Raymond (‘Tich’) Rayner uit Horsa nr.4 vindt men een enkele maal ten onrechte Raynor gespeld.
Neil Barber, The Pegasus and Orne Bridges (repr. 2010), pp. 45 en 322 vermeldt een Corporal Coppertwaite die in werkelijkheid Cowpertwaite heet, zie: de compagniesfoto van de Company D uit december 1943 en Dennis Edwards, The Devil’s Own Luck (repr.2001), 213.
Dat auteur Ambrose kolonel George Chatterton van het GPR consequent Chatteron (zonder derde -t-) noemt, is merkwaardiger, want deze militair heeft zijn oorlogsverslag (G.Chatterton, The Wings of Pegasus (London, 1962)) onder eigen naam gepubliceerd.
Dr.Hugedé spelt de naam van de genistenkapitein steeds foutief als Neilsson, in plaats van Neilson. Ik heb de Britse spellingen gevolgd.
Carl Shilleto geeft in zijn Pegasus Bridge & Merville Battery de naam van piloot Geoffrey Barkway foutief weer als Barkaway en die van luitenant David Wood als Woods.
In één verslag (C.Ryan, De langste dag. 6 juni 1944. De invasie van Normandië (28e dr. Fibula/Unieboek b.v.. Houten, 1994), 261-2) komt een soldaat John Wilkes als ‘vriend’ van Bill Gray van het 1e Peloton voor. Deze naam ontbreekt in de GPR-lijsten. Mogelijk betreft het hier een hoorfout tijdens een naoorlogs interview voor de naam van Pte (Private) Willcocks die op een GPR-lijst staat vermeld als lid van het 5e Peloton van Compagnie D. Diens voornaam luidt echter Colin en kan dus een ander betreffen.
De achternaam van de Duitse brugwacht Helmut Römer wordt voor het eerst en terecht aldus gespeld door auteur D. Howarth in Het epos van D-Day, 41. Dit werk noemde Stephen Ambrose in Pegasus Bridge2 (1988), 192 ‘most helpful’, maar hij spelt vervolgens als Romer. De hem volgende Carl Shille–to in Pegasus Bridge & Merville Battery (1999), W.Fowler, Pegasus Bridge, 4 en M.W.Bowman, Terugblik op D-Day, 52 spellen ook allen Romer zon–der Umlaut. Neil Barber spelt de naam consequent fout als Rohmer in zijn The Pegasus and Orne Bridges. Bevestiging van de juiste spelling Römer ook in interviews met de Duitse veteraan in o.m. H.K. von Keusgen, Pegasus-Brücke und Batterie Merville (2014), 12; 93 en http://www.telegraph.co.uk/news/main.jhtml?xml=/news/2004/06/05/dday/ddger.xml, 1-3.
4. Identificatiecodes van Companie D-pelotons
De pelotonsidentificatiecodes ‘Easy’ voor het 5e peloton en ‘Fox’ voor het 6e zijn in Ambroses verslag van de verovering van de brug over de rivier Orne verwarrenderwijs verwisseld, hoewel een betreffende pelotonscommandant als woordelijke bron wordt vermeld. Shilleto geeft uit dezelfde bron de juiste termen. Overigens hadden de verschillende pelotons tijdens trainingen wel eens andere codewoorden, vergelijk de reeks gegeven in J.Howard en P.Howard-Bates, The Pegasus Diaries, 101 waarin slechts de pelotons van Smith en Fox dezelfde dragen als die tijdens de operationele stormaanval, namelijk Easy en Fox. Majoor Howard citeert de aanroep voor het 2e Peloton van lt. David Wood bij de kanaalbrug vreemd genoeg als Charlie (moet zijn Baker) in J.Howard en P.Howard Bates, The Pegasus Diaries, 122. Waarschijnlijk checkte hij hiervoor zijn lijst van deze codewoorden die eerder bij de training was gebruikt, zie daarvoor ibidem, 101 waar Woods peloton nog als derde staat vermeld.
5. Sergeant Thornton en de geraakte ‘tank’
Voormalig directeur Marc Jacquinot van het Musée Mémorial Pégasus schreef mij in september 2003 er van uit te gaan dat ‘Wagger’ Thornton een Duitse semi-chenillé/half-track (halfrups) had geraakt, geen tank. Toen ik hem nader aan de tand voelde in het museum zelf, zei hij mij dat achter het château in Bénouville die nacht geen Duitse tanks hadden gestaan, maar halfrupsvoertuigen en dat er een luchtfoto bestond van het betreffende wrak die hij echter op dat moment niet kon tonen. (Het is hoogstwaarschijnlijk deze RAF-luchtfoto genomen d.d. 6 juni 1944 die inmiddels is gepubliceerd door Marc Laurenceau op diens D-Day website, Franse versie. De foto bevat echter geen beeld van de wegkruising bij de mairie. Een dwars op de brugweg voorkomend vehikel (?) kan het Duitse halfrupswrak om deze reden alleen al niet zijn; bovendien stelden Britse ooggetuigen op 6 juni dat het wrak was vernietigd, uitgebrand en omgeslagen en dat is zeker niet het geval met het voeruig (?) op de luchtfoto). Over ooggetuigenverslagen repte de heer Jacquinot toentertijd niet. Zijn –voor mij destijds nieuwe– informatie over sergeant Thorntons beroemde actie was teleurstellend. Zojuist had ik aan het museum een door mij op schaal 1:35 vervaardigde maquette van de wegkruising van Bénouville geschonken waarop twee Britse luchtlandings–soldaten een Duitse Mark IV-tank te lijf gaan met PIAT en stengun tegenover het grote Normandische hoekhuis (na de oorlog lokaal bekend als maison Morin) op de kruising. Ik volgde toen nog trouw het verslag van de Amerikaanse auteur Stephen Ambrose. Zou mijn model moeten worden aangepast? (Inmiddels is het antwoord bevestigend en heb ik de maquette mede om die reden (ook liet men er kinderen in de hal mee knoeien) terstond uit het museum teruggehaald. Nu sinds mei 2019 het karakteristieke en enige pand in Normandische stijl in de streek, maison Morin, tegen alle bezwaren in en op last van de gemeente is gesloopt, ben ik verheugd mijn model van het prachtige huis toch te hebben bewaard.)
Norbert Hugedé citeert in zijn Le commando du pont Pégase, 113 in verband met sergeant Thornton en diens PIAT een uniek relaas van een burger uit Bénouville, Gérard Quesnel, die in de nacht van 5 op 6 juni ooggetuige zou zijn geweest van de nadering van een Duitse ‘tank’ die zich bevond vlakbij het kruispunt (thans rotonde) van het dorp tegenover het stadhuis:‘Avant d’entrer chez moi, comme j’atteignais la route nationale au carrefour de Bénouville, je vis un blindé allemand, avec son canon, et de chaque côté du tube, des Allemands en arme. Deze burger had dus gemeend een ‘Duits gepantserd (blindé) voertuig’ te zien waarop grenadiers (infanteristen) waren gezeten. Hij zag bovendien een canon en een tube. Blindé wordt doorgaans met ‘tank’ vertaald. Aldus interpreteert Norbert Hugedé die blijkbaar met de ooggetuige heeft gesproken, het aldus beschreven voertuig in ibidem, 114 zonder vraagteken:‘Gérard Quesnel a expliqué que les Allemands, tout aussi effrayés que les Anglais, s’étaient installés sur le tank lui-même.’ Maar de gescheiden vermelding van ‘kanon’ en ‘buis’ (= ‘loop’) ervan, en het ont–breken van een verwijzing naar een geschutskoepel of -toren, laat een andere interpretatie toe. Quesnel had mogelijk een ‘gepantserd (blindé) voertuig voorzien van geschut met één loop’ gezien, mogelijk evengoed een met een kanon bewapend halfrupsvoertuig. Op een tank ziet men het geschut als zodanig niet dat is inbouwd, maar alleen de uit de geschutskoepel stekende loop van het kanon. Een op een open Duitse SdKfz 251-halfrupswagen gemonteerde Franse Renault R35 -tankgeschutskoepel is bekend van slechts één foto, genomen te Larochelle in de nazomer van 1944. Deze halfrups wordt bemand door Franse soldaten tijdens het verzamelen van Duitse krijgsgevangenen. Onbekend is of dit voertuig door Duitsers of later door Fransen is gemodificeerd. (http://www. geocities.com/motorcity/pit/3515/251/251-r35.htm, 1) Was zo’n combinatie misschien aanwezig bij de kanaalbrug, zodat burgers en militairen van een ‘tank’ konden spreken? Waarschijnlijk niet, want juist deze combinatie van halfrups met geschutskoepel is uiterst zeldzaam. Halfrupswagens waarop geschut was gemonteerd kwamen meer voor. Afgezien van één gebouwd proefmodel SdKfz 251 met 8.8 cm. KwK 43 L/71 (http://www. geocities.com/motorcity/pit/3515/251/251-88.htm) kunnen wij b.v. wijzen op het toegepaste type SdKfz 251/9/D, o.a. buitgemaakt in de ‘zak van Falaise’ in Normandië. (http://www. geocities.com/motorcity/pit/3515/251/fort-9d.htm, 1-3 en 3515/251/munst-9d.htm, 1-2)
In zijn Pegasus Bridge. June 6, 19442 (1988), 118 spreekt auteur Stephen Ambrose van tenminste één uitgeschakelde Duitse ‘Mark IV-tank’ van twee (dit aantal ook overgenomen in R.J. Kershaw, D-Day, 79) bij de kanaalbrug die in hetzelfde verband in zijn D-Day. June 6, 1944 (1995), 230 zonder uit–leg zijn veranderd in ‘twee kleine, oude Franse tanks’. Sergeant Thornton zou eveneens letterlijk tegen een zojuist gearriveerde bevelhebber hebben gezegd dat het hier een ‘bloody old tank’ betrof. Was hij serieus met die benaming, dan pleit zijn uitspraak eerder voor een oude Franse tank, dan voor een modernere Mark IV, zelf echter ook geen nieuw type Panzer. Helaas kan zijn uitspraak tegenover zijn meerdere even zo goed als baga–telliserend worden geduid. Ook de Franse auteur Georges Blond sprak in Le débarquement (1951) reeds van een Franse tank, volgens de Nederlandse vertaling:‘Even later werd een door de lucht vervoerd anti-tankkanon bij het café Gondrée opgesteld. Het opende het vuur op een oude Renaulttank, die de Duitsers een tegenaanval lieten uitvoeren. De tank vloog in brand en zijn munitie ontplofte een uur lang.’ (G.Blond, Invasie. 6 juni 1944, 116) Er was op dit tijdstip bij het café Gondrée helemaal geen Brits ‘anti-tankkanon’, maar een enkele werkende PIAT aanwezig. Wat door de verkennende Duitsers slechts werd vermoed, is bij Blond historisch feit geworden. In S.E.Ambrose, The Vic–tors. Eisenhower and His Boys: The Men of World War II (1998), 162 even–wel wordt eerstgenoemde tank wederom als ‘Mark IV-tank’ aangeduid. Ooggetuige, parachutist en eerste luitenant Richard Todd meende dat hij het brandende wrak van een Frans type tank had gezien: ‘Eenmaal bij de brug ontdekten we wat er was gebeurd: de voorste compagnie (Compagnie D ‘Ox and Bucks’) had een oude Franse tank beschoten die door de Duitsers was gebruikt, en daarbij was alle munitie geëxplodeerd’ (Geciteerd in D. van der Vat, D-Day. De langste dag, 6 juni 1944, 57). Een para-collega van hem, sergeant Edgar Gurney van het 7e Bataljon van het Parachutistenregiment, schreef in meer dubbelzinnige termen:‘Aan de overkant (van de kanaalbrug) leek een hevig gevecht aan de gang te zijn, maar dat was exploderende munitie in een Duitse tank die door een zweefvliegtuigbemanning was uitgeschakeld.’ Private Eric Woods van het 6e peloton ter plaatse die naar eigen zeggen ‘naast’ sgt. Thornton op de weg naar Le Port lag (wat wordt tegengesproken door Alf Whitbread) en de Stengun hanteerde na ontploffing van de ‘tank’, dicteerde vlak vóór zijn dood in maart 2000 een kort verslag aan zijn broer en zag géén Duitse tank:‘One of my most vivid memories on reaching the bridge was finding myself lying alongside Sgt Thornton, who was armed with a Nat (sic; lees: Piat) anti-tank weapon. On the road on the opposite side of the bridge was a junction and from this emerged three French tanks which had been comman–deered by the Germans. Sgt. Thornton, nicknamed ‘’Wagger’’, sighted the Nat (sic, lees: PIAT) and fired, hitting the foremost tank broadside on.’ Hoe–wel sergeant Thornton zelf steeds de tank een Duitse (middelzware) Mark IV is blijven noemen, beweerde zijn collega Denis Edwards (geen directe ooggetuige, want deze bevond zich in een schuttersput aan de kanaaloever bij het café Gondrée) vanwege de vernietigende PIAT-inslag: ‘The tank that was hit was a light machine’. (D.Edwards, The Devil’s Own Luck, 45). Het adjectief light is slecht van toepassing op een middelzware Mark IV. Ooggetuige Luitenant Dennis Fox meldde:’It wasn’t really a tank either. It was sort of a halftrack’, in N.Barber, Pegasus and Orne Bridges. Een directe ooggetuige van het 7e Parachutistenbataljon, John Butler, beschrijft het brandende Duitse wrak ook expliciet als ‘a burning armoured halftrack near the Mairie’ (http://www. netfirms free webhosting: H.John Butler: 7th Battalion (Light Infantery), the Parachute Regiment, “C” Company, 1) in tegenstelling dus tot zijn directe bataljons(onder-)officieren luitenant Ri–chard Todd en sergeant Edgar Gurney die hetzelfde wrak passeerden en bei–den omschreven als een ‘tank’. Een Duits type gemechaniseerd geschut omschrijven als een ‘tank’ gebeurde trouwens vaker bij de Britten. Een voorbeeld ter plaatse is het naoorlogse verslag van de majoor Ellis (‘Dixie’) Dean (MBE, MC), archivaris voor het 13e Parachutistenbataljon, over D-Day en de volgende weken, getiteld 13th Battalion The Parachute Regiment: Luard’s Own ( http://www.pegasusarchive.org/normandy/repLuardsOwn.htm, 20) waar de toen–malige 2e luitenant Dean voor de morgen van dinsdag 6 juni 1944 nabij Ranville vermeldt:’De pelotonscommandant van het 12e (Parachutisten-) bataljon vertelde mij dat de brigadegeneraal (d.w.z. Nigel Poett) de (pantserafweer-)sectie bovenop de plateautop (van de te verdedigen perimeter om Ranville) had verplaatst en we stonden op het punt de weg over te steken, toen we voor het eerst de naderende (Duitse) zware pantser–wagens hoorden. Ik stuurde de munitiedragers van sergeant Kelly op een draf naar hem toe en kroop toen de helling op om te kunnen observe–ren.Voordat ik de top had bereikt, opende een (6 ponder-)kanon op links van mij het vuur, onmiddellijk gevolgd door het regelmatige ra-tat-tat van één enkele Vickers (-mitrailleur). Er werden meer schoten afgevuurd en toen ik in een positie was om te kunnen zien wat er gebeurde, waren drie tanks op niet meer dan 100 yards afstand al afgestopt, één stond al in lichterlaaie en de twee andere volgden al gauw hetzelfde lot. Bovenop de helling en verder weg stond een vierde tank ook al in brand. (Later vernam ik, dat wat ik als tanks had beschouwd, in feite gemechaniseerd geschut was).’Vergeten mag ook niet worden dat Britse parachutisten b.v. later bij Arnhem Duitse Sturmgeschütze steevast benoemen als ‘tanks’.
De eerste onbetwiste Duitse tank (behorende tot 2e Bataljon, 192e Regiment, Kampfgruppe Rauch, 21e Pantserdivisie) wordt pas op 6 juni overdag vermeld door de parachutisten in Bénouville (Vgl. het verslag van sergeant Gurney in M.W.Bowman, Terugblik op D-Day, 49:’Om ongeveer 10.30 uur kwamen drie grote Panther-tanks vanuit de richting Caen over de hoofdweg aanrollen.’ Of het hier Panther-tanks betrof, is twijfelachtig), maar feit blijft dat Compagnie D-leden zeggen ’s nachts enige ‘tanks’ te hebben zien voorbijrijden vanuit Le Port in de richting van Bénouville. Alleen auteur Neil Barber houdt consequent, maar foutief vol dat de Duitse gepantserde wagens uit de richting van Le Port kwamen, voordat ze de kanaalweg op zouden draaien en sgt.Thornton de eerste uitschakelde. Hebben de Britten zich in het duister vergist in de typen voertuigen? Waren dit, naar het mij toeschijnt, de drie gepantserde wagens –waarvan minstens één halfrups– die later weer uit Bénouville opdoken bij de kruising? Of zagen zij tanks van de 736e Infanterieregiment waarvan er acht tot twaalf in de buurt kunnen zijn geweest volgens een voorafgegaan Brits inlichtingenrapport? (Vgl. brigadegeneraal Poetts bevelen aan majoor Howard, d.d. 2 mei 1944 in S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2, 184-185 of als copie van origineel R.Holmes, D-Day, 17, Bijlage 1:’One bn (batallion) of 736 GR (Grenadier Regiment) is in the area LEBISEY 0471 – BIEVILLE 0674 with probably 8 to 12 tks (tanks) under comd. (command)’)
In Hugedé’s monografie is het een luitenant naast majoor Howard in de commandobunker op de oostelijke oever van het kanaal die vandaar kan waarnemen dat het op de genoemde kruising om een ‘oude’ Duitse Mark IV gaat met 75 mm. kanon en nog wel één ‘zonder radio’ (lees: antenne) en zeker niet om een ‘Königstiger’-tank (Sic: dit type was zeer zeldzaam in Normandië op dit tijdstip en het is twijfelachtig of de Britten het bestaan ervan kenden op D-Day). Dit is een gans onmogelijke waarneming vanaf genoemde positie, aannemende dat de Britse officieren niet rustig midden op de weg zullen hebben staan kijken naar een vijandelijke tank die zijn kanon en mitrailleur op juist diezelfde weg zal richten. Ten eerste is de wegkruising bij Bénouville helemaal niet duidelijk vanaf de oostelijke oever te zien, want de brugweg loopt er met een lichte bocht naar toe; ten tweede was het een bewolkte, donkere nacht, ondanks de bijna volle maan, en ten derde bevonden zich nog een verhoogd met gras begroeid plateau, brugdelen, bomen, heggen en bebouwing in het zicht. En dan ook nog de afwezigheid van een dunne antenne waarnemen?
Conclusie:
Hoogstwaarschijnlijk heeft sergeant ‘Wagger’ Thornton géén ‘tank’, zij het een Duitse, zij het een oude (en misschien omgebouwde) Franse (Renault 35) tot ontploffing geschoten. Wij moeten niet vergeten dat alle bovenvermelde ooggetuigen hun verslag deden van een nachtelijke aanslag. Nu zag echter de brigadegeneraal van de 1 Special Service Brigade, Simon Fraser, the Lord Lovat, de volgende dag na het middaguur bij vol daglicht hetzelfde Duitse wrak liggen op de wegkruising van Bénouville:‘The road junction at Bénouville dipped into a hollow; the main road continuing in–land, sloped perceptibly up to Caen. Down on the left, close to houses, lay the turn-table bridge across the Caen Canal. Burning transport smoked ahead. A German half-track, upturned in a ditch, provided some protection for wounded men.’ (The Lord Lovat, in: http://www. ornebridgehead.org/lord lovat.htm, 10)
Lovats beschrijving van 6 juni wordt mogelijk min of meer bevestigd door één van die ‘wounded men’. De inmiddels gediskwalificeerde commando-in-opleiding Leslie ‘Red’ Wright liet namelijk over dezelfde dag voor de middag noteren, maar waarschijnlijk als ervaring van een ander:‘Vers midi, je revins à la maison que nous utilisions pour les blessés (dit huis -het café Gondrée wordt niet bedoeld!- bevond zich dan dicht bij de wegkruising). (…….) De BENOUVILLE, j’ai voulu essayer d’aller retrouver la villa (een ontmoetingsplek voor geheim agenten), mais trébuchant continuellement dans les trous et les arbres abattus, j’ai abandonné pour retourner au premier poste de secours (het huis bij de kruising). La, on m’a donné de la nourriture et je me suis allongé avec les autres à l’arrière d’un véhicule, un camion allemand endommagé, dont il ne restait plus qu’une partie. (…) Vers la fin de la seconde matinée (eveneens 6 juni), je vis arriver les commandos de Lord LOVAT’.bron, 16. Deze man is ontmaskerd als een fabuleus fraudeur.) Lovat komt Bénouville binnen uit de richting van het strand, via de weg door Le Port. Wanneer hij hier een halfrupsvoertuig, door de kracht van de explosies gekanteld, ziet liggen en daarachter gewonde Britten, kan het ten enenmale niet gaan om de (Mercedes-)halfrups die eveneens gekanteld in een greppel ligt bij de Ornebrug en waarlangs Lovat eveneens zal passeren. Lovat ziet in Bénouville het narokende voertuig dat sergeant Thornton die nacht had uitgeschakeld. Bijgevolg liggen de Britse gewonden niet zozeer achter een beschadigde Duitse ‘vrachtwagen’ (truck, camion), maar achter een qua motorkap en achterbak op een vrachtauto gelijkend en gepantserd halfrupsvoertuig. Wright bevestigt in ieder geval dat niet het uiteengereten wrak van een Duitse ‘tank’ op de wegkruising aanwezig was, maar een wagen, nader geduid door andere Britse militairen als een halfrupswagen en door één burger uit Bénouville als een ‘gepantserd voertuig (blindé) met geschut’ (naar N.Hugedé, Le commando du pont Pégase).
Mogelijk, maar onwaarschijnlijk blijft, dat de twee vermelde Duitse voertuigen achter dit onbekende type uitgeschakelde halfrupsvoertuig die onmiddellijk rechtsomkeer hadden gemaakt, wél ‘tanks’ waren (en dan wel eerder Duits geschut op Franse (Renault?)-tankchassis). De ‘tanks’ die eerder die nacht uit Le Port naar Bénouville waren geraasd kunnen geen Mark IV’s zijn geweest, want die waren helemaal niet aanwezig in dat dorp. Sergeant Thornton heeft dus, zonder aan zijn grote moed te twijfelen, zijn prooi –bewust of onbewust- misschien wat ‘opgewaardeerd’ mettertijd. Voor een recente discussie over de types en de afkomst van de Duitse halfrupsvoertuigen deze nacht, zie nog: R.Mark Davies in: bron. Zijn voorstellen voor de Duitse type wagens kan ik niet beamen. Auteur Neil Barber stelt, voornamelijk op grond van de voornoemde luchtfoto, voor er een door de werkplaats van de Duitse majoor Becker te Parijs gemodificeerde Franse Unic-halfrupswagen [als Leichter Schutzenpanzerwagen (2.Ausf.)] P-107 U-304(f), [of Leichter Zugkraftwagen 37, of Pionierwagen Unic P 107 U.304(f)] in te herkennen. Inderdaad werden enkele honderden van deze oude Unic-halfrupswagens afgeleverd, met name aan de 21e Pantserdivisie. Ooggetuige Jim Holder-Vane heeft het palmboom-embleem van juist die divisie op een der portieren van het wrak dat hij omschreef als een truck gezien op 6 juni 1944. Dit type ‘vracht-‘wagen of tractor kon van majoor Beckers werkplaats volledige bepantsering hebben, gedeeltelijke of geen. Ze werden ook met geschut geleverd, b.v. met 3,7 cm Pak 35/36, o.a. als bevelswagen voor een pelotonscommandant. Een en ander maakt dit type gemodificeerde wagen eventueel ook een goede kandidaat voor het wrak van sgt. Thornton.
Kapitein J. Lockey, van de Britse para-genietroepen, beschrijft in Historica No.34: Normandie 44 (Bayeux, 1993), 33 een Duits halfrupsvoertuig dat in de nacht van 5 op 6 juni zou zijn uitgeschakeld in Bénouville, als ‘une chenillette allemande, moteur à fond’. Indien de motor van het Duitse voertuig zich werkelijk ‘achterin’ of ‘achterop’ het voertuig bevond, kan het niet zijn gegaan om een halfrupsgevechtswagen van enig type die droegen de motor altijd voorin onder de motorkap. Bedoelt de auteur soms een Duitse halfrupsmotorfiets, een zogenaamde SdKfz (Sonderkampfzeug) 2 kleines Kettenkraftrad (HK 101), kortweg Kettenkrad, welke sinds 1943 inderdaad weer in massaproductie was genomen? Maar daar bericht geen enkele andere ooggetuige over en dat is verdacht als het om zo’n voor Britten redelijk onbekend voertuig zou zijn gegaan. S.E.Ambrose, Pegasus Bridge 2 (1988), 121 vermeldt dat het in het enige geval van een in die nacht in Bénouville door de Britten uitgeschakelde (gewone) motorfiets om een ‘big twin-engined BMW’ ging, naar mededeling van ooggetuige Nigel Taylor, commandant van een parachutistencompagnie ter plaatse. Soldaat Eric Woods van het 6e Peloton spreekt in dit verband vager van ‘a German motorcyclist who had been blown off his machine’ en in één adem door van een ‘German officer was also at the scene’. Beide gegevens lijken mij te verwijzen naar een motor met zijspan in welke laatste zich die officier zal hebben bevonden. De man werd niet gewond bij dezelfde aanslag door meerdere Britten en zal dus eerder in een beschermend zijspan dan als duopassagier achter op de motor hebben gezeten. De berijder werd daarentegen zwaar verwond, o.a. in de benen.
De Duitse berijder van de ‘chenillette’ nam, volgens de Britse genie-kapitein (alsook de Duitse BMW-motorfiets volgens auteur Ambrose) ‘vanuit Bénouville de bocht naar rechts in de richting van de kanaalbrug’, toen de para-geniekapitein juist vandaar terugkeerde naar Ranville. Dat moet dan in Lockeys chronologie tussen 01:00 – 01:15 zijn geweest, want hij arriveerde immers omstreeks 01:30 bij brigadegeneraal Poett en het 7e Parachutistenbataljon op de kruising over de Orne, bijna een halve kilometer verder, op het moment dat een Duitse halfrups werd beschoten door sergeant Thornton. Genoemde ‘chenillette’ werd, nog steeds volgens Lockey, suc–cesvol beschoten ‘door een PIAT en automatische wapens’, wat het Duitse vehikel volgens hem ‘direct liet blokkeren’. Een en ander impliceert dus dat leden van Compagnie D bij de kanaalbrug die chenillette allemande moeten hebben afgestopt, niet Britse parachutisten. Para-genie kapitein Lockey be–schrijft dan een voorval dat wij bij andere auteurs niet in die termen terug–vinden, tenzij hij met chenillette, moteur à fond tóch een halfrupswagen be–doelt, en dan qua type aansluit bij de omschrijvingen van John Butler, Len Buckley en the Lord Lovat, maar het voorval verkeerd in de tijd plaatst zo–veel jaren na de oorlog. In dát geval hebben wij vijf getuigen die gewagen van een (gewapend) Duits halfrupsvoertuig dat door sergeant Thornton is afgestopt. De verschillende soorten ontploffende munitie doen vermoeden dat de laadbak ermee vol lag.
Model van een Duitse halfrups-SdKfz 9 bewapend met geschut, maar zonder cabinedeuren. Zeer wel mogelijk betrof het in werkelijkheid een SdKfz 11.
Duitse Sd.Kfz.10 van 1 ton zonder cabinedeuren, bewapend met 2 cm-luchtdoelgeschut. Dit voertuig werd in het Orne-gebied door de Britse 6th Airborne Armoured Reconnaissance Regiment buitgemaakt. Men schoot er eind augustus 1944 twee Duitse aanvallende jachtvliegtuigen mee uit de lucht, een Messerschmitt Bf-109 en een Focke Wulff FW190. Soldaten C.Davies en L.Walden bemannen hier het voertuig. Coll. Im–perial War Museum, Londen.(https://www.pegasusarchive.org/normandy/Photos/Pic 20mmRecce.htm)
Het geschut op de Duitse gepantserde halfrups kan éénlopig-luchtdoelgeschut zijn geweest, maar de afgebeelde Sd.Kx 10/5 met 2 cm. luchtdoelkanon 38 bezit geen portieren die waren beschreven voor de bij Bénouville door sgt. Thornton vernie-tigde wagen.(Naar: https://www.modelbouwenzo.nl/SdKfz10/5-w/Armor-Cab-fur-2cm-flak-38)
6. Duitse boten op kanaal van Caen op D-Day
De twee vijandelijke boten die vanaf de kust over het kanaal de brug bij Bénouville naderden zijn beschreven als Duitse ‘gunboats’ in Ambrose, Pegasus Bridge2, 136 (en in navolging van hem door Shilleto, Pegasus Bridge and Merville Battery, 70), door N.Hugedé, 142: ‘canonnières’, door Peter Jacobs, Heldhaftige missies in WO II (Uithoorn, 2015), 252: ‘motor-kanonneerboten’, door geniesoldaat Cyril Larkin vaag als ‘twee Duitse marineboten’ en tenslotte door de Duitse schildwacht Helmut Römer als ‘zwei (…) Schnellboote oder so etwas’, in H.K. von Keusgen, Pegasus-Brücke und Batterie Merville (2014), 153. Hugedé heeft het aantal boten zonder enige verklaring verhoogd tot drie, maar ooggetuige generaal-majoor Richard Gale (in W.G.Ramsey (ed.), D-Day. Then and Now, vol 1, 237) beschreef hen gedetailleerder als ‘twee marinekustvaartuigen van het trawlertype’ waarvan in ieder geval het voorop varende was uitgerust met een klein type draaibaar kanon en waarschijnlijk ook een mitrailleur. Ik volg deze gezaghebbende ooggetuige. Een ‘trawler–type’-boten kan in die tijd slechts aanduiden dat het om hetzij Duitse peiltrawlers (Vorpostenboote of Vp-Boote), hetzij om kleine mijnenvegers (Raumboote of R-Boote) moet zijn gegaan in andere woorden: om door de Duitse Kriegsmarine omgebouwde kusttrawlers. Ouistreham was een thuishaven voor een flottielje mijnenve–gers. Een contemporain opknapwerfje voor dergelijke vaartuigen was aan–wezig bij het dorpje Blainville, iets ten zuiden van Bénouville aan het kanaal. Op D-day is hier ook een (voor anker liggende) Vp-boot getroffen (door een bom). Hij is onderzocht door de Britse inlichtingenofficier Captain Selwyn Charles Wheeler (1923-2008) van 30 Assault Unit, de latere bekende journalist en BBC-presentator, zelf in hoedanigheid als Royal Marine Normandië-veteraan. Het betreft hier ten enemale níet de bovenvermelde trawler bij de kanaalbrug, zoals is geopperd. (Voor Kriegsmarine-trawlers in het kanaal en nabij Caen, zie ook met foto’s : http://sgmcaen.free.fr/navire-allemand-canal.htm.)
Blainville (sur-Orne) aan het Kanaal van Caen, iets bezuiden Bénouville, dep. Calvados, bezat een kleine scheepswerf.(http://sgmcaen.free.fr/navire-allemand-canal.htm)
Vorpostenboot 212 van de Kriegsmarine ligt op 6 juni 1944 getroffen door een geallieerde bom bij Blainville-sur-Orne.
Foto uit juli 1944.(http://sgmcaen.free.fr/navire-allemand-canal.htm)
Ook deze Duitse trawler is níet de uitgeschakelde bij Bénouville-Le Port, maar één die tezelfdertijd in de haven van St.Pierre bij Caen lag. Juli 1944.(http://sgmcaen.free.fr/navire-allemand-canal.htm)
Volgens auteur Ambrose waren ‘de kanonneerboten (…) er klaarblijkelijk van op de hoogte dat de brug in vijandelijke handen was, omdat de leidende boot aan kwam zetten met een gelijkmatige (steady) snelheid’ en vuurde men vanaf de eerste boot daarbij een klein kanon af. (S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2, 136) Het laatste is een onlogisch detail. Waarom zouden Duitse boten vlak vóór de kanaalbrug, als die brug nog steeds dicht was, een kanon afschieten en daarmee wellicht de intacte brug beschadigen die men werkend nodig had? Hoe konden deze Duitse marinemensen trouwens weten dat de brug over het kanaal reeds was bezet door de vijand, als de stadscommandant van Caen op dit moment niet eens op de hoogte was? Het kanon is wel afgeschoten, maar in de richting van enkele huizen op de westelijke oever waarin zich schietende parachutisten bevonden, niet op de brug. Het langzaam varen der boten wordt bevestigd door auteur Hugedé (N.Hugedé, Le commando du pont Pégase, 142-146) en laatstelijk door geniesoldaat Cyril Larkin van Compagnie D: ‘Toen zagen we twee Duitse marineboten omzichtig stroomopwaarts naar de kanaalbrug varen en we openden het vuur’. (M.W.Bowman, Terugblik op D-Day, 54) Het ging hier zeker om twee, niet om drie vaartuigen, zoals Hugedé stelt. Bovendien wordt nergens bevestiging gevonden voor Hugedé’s bewering dat de lokale Franse brugwachter door majoor Howard werd bevolen de brug enigszins open te zetten om de Duitsers voorwaarts te lokken. Van René Niepceron, de zoon van de brugwachter, weten wij nu dat zijn vader gewoon thuis sliep in het huis achter het door Duitsers gevorderde hotel La Chaumière aan de N 514, westelijk van het kanaal en die nacht slechts werd gesommeerd door leden van Compagnie D te bewijzen dat er geen Duitse vijand in huis aanwezig was. (Zie daarvoor nu N.Barber, The Pegasus and Orne Bridges, 104. De kanaalbrug is wel één maal geopend geworden die avond van de 5e juni door de reguliere brugwachter, de heer Niepceron, maar vóórdat Compagnie D was geland. (Naar dezelfde Normandische ooggetuige in: N.Barber, ibidem, 71) In David Howarth’s Het epos van D-Day7, 209 wordt een ander detail bij deze nadering gegeven (mijn onderstreping):‘Een paar schepen zaten er (in de haven van Ouistre-ham) tijdens de invasie in de val en trachtten te ontsnappen door het kanaal op te varen; maar toen zij bij de brug kwamen, die door Howard en zijn mannen per zweefvliegtuig was overmeesterd en een signaal gaven om de brug te openen, was het antwoord allerminst wat ze hadden verwacht.’ Hoe weet hij dat deze schepen aanvankelijk in de haven van Ouistreham ‘lagen’? Ze kunnen nog gepasseerd zijn vanaf zee, want de onbeschadigde sluis was zeker nog níet ingenomen door Commando’s en bovendien waren Duitse explosievenladingen aan de sluisdeuren aangebracht onschadelijk gemaakt (of zouden dat alsnog worden) door een speciale Commando-eenheid. Ergo: de explosieven waren op D-day niet ontploft. Dat het machinehuis der sluizen van Ouistreham zou zijn ‘vernietigd’ door luitenant Raimund Steiner van de batterij in Merville, zoals hij zelf beweerde (H.K. von Keusgen, Pegasus-Brücke…(2014), 242), wordt nergens bevestigd. Werd er wel een hoornsein door de beide boten afgegeven? Het wordt níet bevestigd door leden van Compagnie D of de parachutisten in Le Port. Waar een enkele maal wordt beweerd dat de voorste Duitse boot was ‘gezonken’ na het PIAT-schot vanaf de oever, wordt de waarheid geweld aangedaan:’From his hideout Romer (lees: Römer) witnessed the sinking of a ship that tried to pass the canal.’ (In: http://www.telegraph.co.uk/news/1463…hid in-a-bush.html ) Was het vaartuig gezonken, hoe konden Britse genisten daarna de boot opstormen om hem te inspecteren?
7. Duitse wacht op kanaalbrug gedood?
Soldaat Helmut Römer (Voor het eerst vermeld in D.Howarth, Het epos van D-Day, 41; gevolgd door D.Botting e.a., De Invasie, 95; consequent als Römer gespeld in H.K. von Keusgen, Pegasus Brücke und Batterie Merville (2014), 6, 12-13, 74, 93-94, 222-223; S.Stephan, Nachtwache in der Normandie, in Schwäbische Zeitung 6 Juni 2014. Bij auteurs Ambrose, Hugedé, Shilleto, Kershaw (D-Day. Piercing the Atlantic Wall, 64) en Fowler (Pegasus Bridge, 30) is de familienaam consequent incorrect gespeld als Romer evenals in http://www. telegraph.co.uk/news/main.jhtml?xml=/news/2004/06/05/dday/ddger.xml, 1-3 =http://www. telegraph.co.uk/news/1463…in-a-bush.html), toentertijd dienstdoende Duitse (Niet Poolse, zoals N. Hugedé beweert in Le commando du pont Pégase, 58:’L’Allemand s’appelait Helmut Romer. Un Polonais d’origine.’ Helmut Römer was geboren in Bietigheim-Bissingen bij Stuttgart, Duitsland, zie: https://www.youtube.com/watch?v=ODUfiPLOfcO. Hij vluchtte op tijd van de kanaalbrug weg samen met Poolse maat Janusz Marschilinski en minstens met de Duitsers Weber, Erwin Sauer en Riet.) schildwacht op de ka–naalbrug die evenals zijn wachtmaat Erwin Sauer de oorlog overleefde, heeft belangrijke nieuwe gegevens over de aanval op de kanaalbrug aan majoor Howard persoonlijk schriftelijk en mondeling doorgegeven. Dit interessante feit kan men reeds vroeg afleiden uit David Howarths boek uit 1959, maar is vervolgens expliciet vermeld door zowel Stephen Ambrose (Pegasus Bridge2 (1988), 176-178) als Helmut Konrad von Keusgen (Pegasus Brücke und Batterie Merville (2014), 222-223) Römers verslag staat eveens diverse malen op Internet. In Ambroses ver–schillende verslagen van de aanval op de brug worden soms niet alle nieuwe feiten opgenomen! Uit deze blijkt dat de oorspronkelijk Britse, inmiddels klassiek geworden versie van de brugcharge niet geheel aan de waarheid kon hébben voldaan, hoewel zowel Howarth, Ambrose, Shilleto, Hugedé en anderen haar nogmaals hebben laten publiceren. Uit schildwacht Römers belangrijke naoorlogse relaas kan men niet concluderen dat er bovenop het brugdek enige actieve Duitse wachtpost was gedood door Compagnie D. Wél zag de van de brug door de noordoostelihke loopgraaf heen wegvluch–tende Römer nog juist zijn commandant, Feldwebel (sergeant) Ackermann uit een ‘pillbox’ (lees wel: verbunkerde slaapplaats) op de noordoostelijke oever komen na het door hem gegeven alarm en neergeschoten worden door iemand van het aanstormende eerste peloton. De geciteerde ‘pillbox’ die Römer noemde, betekent hier hoogstwaarschijnlijk níet de mitrailleurbunker aan de brugweg, want die was daarvóór al aangevallen en bleek leeg na afloop. Brengunner Billy Gray van het 1e Peloton vermeldde bevestigend dat ‘hij een Duitser rechts van hem zag’ bij aankomst op de brugdijk en hij trof hem dodelijk. Het beroemde schilderij getiteld ‘Assault on Pegasus Bridge’ van kunstenaar Peter Archer (grotendeels afgebeeld op het omslag van Carl Shilleto’s tourgids) bevat zodoende niet alleen een anachronisme in de titel, maar de afbeelding van twee Duitse soldatenlijken liggend op het einde van het westelijke brugdek, berust op fantasie. Hier lijkt sprake te zijn geweest van een wensgedachte van Britse veteranen, herhaaldelijk verteld en omgezet in historisch ‘feit’. Helmut Römer zélf heeft de witte lichtkogel afgeschoten (Aldus naar zijn eigen getuigenis in: S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2, 177; http://www. telegraph.co.uk/news/main.jhtml?xml=/+/news/2004/06/05/dday/ddger.xml, 1; Sylvie Stephan, Nachtwache in der Normandie, in die Schwäbische Zeitung 6 Juni 2014; H.K. von Keusgen, Pegasus Brücke und Batterie Merville (2014), 93), niet zijn kameraad (soldaat Erwin Sauer), en beiden hebben het na kunnen vertellen. (Deze episode is herhaaldelijk abusievelijk beschreven in: C.Ryan, De langste dag, 97; S.E. Ambrose, D-Day. June 6, 1944. The Climactic Battle of World War II, 20; C.Shilleto, Pegasus Bridge & Merville Battery, [49]; S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2, 94; N.Hugedé, Le commando du pont Pégase, 58 (‘Au moment de l’attaque du pont, il (Helmut Romer) venait de prendre son poste, avec son camerade, qui lui, a été tué’; vgl. http://www. flying.lu/article.php3?sid=22: Flying Portail: Luxembourg City: Recherche: Pegasus Bridge, 4:’Au milieu du pont une sentinelle allemande s’apprète à lancer une fusée d’alerte. Les hommes tirèrent tous ensemble et la sentinelle s’écroula sur le pont’, G.Duncan, Lesser Known Facts of the Second World War, in : http://www. members.iinet.au/~gduncan/facts.html, 36 e.a.)
Paul Carell (P.Carrell, Invasion. They’re Coming! (Bantam S2733/3. London/New York, 1964), 23; dit boek ook weergegeven op Internet: http://www. nazi.org.uk/military%20pdfs3/InvasionTheyreComing) meldde dat een Duitse soldaat genaamd Wilhelm Furtner in de kleine mitrailleurbunker aan de noordoostelijke zijde van de kanaalbrug wachtdienst had in de nacht van 5/6 juni 1944. Hoewel Stephen Ambrose soldaat Furtner niet bij name noemt, zou een inleidende passage betrekking op hem kunnen hebben gehad:‘Except for the two sentries on each bridge, his (majoor Schmidts) troops were either sleeping in their bunkers, or dozing in their slit trenches or in the machine-gun pillbox, or off whoring in Bénouville’. (S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2 (1988), 17). De naam Furtner staat echter níet vermeld in de aanwezigheidslijst van Duitsers en Polen bij de kanaalbrug die Helmut Römer had geleverd aan auteur von Keusgen, in Pegasus Brücke und Batterie Merville (2014), 12. Soldaat Furtner werd volgens auteur Carrell gedood in die bunker door een fosforgranaat. Dat een dergelijke granaat hierbij juist níet is geworpen, weten wij uit Jack Bailey’s verslag, de Brit die de bunker als eerste uitschakelde met een Mills-handgranaat, gevolgd door een tweede handgranaat van Wally Parr. Daar de Duitse auteur Carell noch soldaat Erwin Sauer, noch Helmut Römer als schildwachten op de brug noemt, mogen wij ervan uitgaan dat hij van de werkelijk actieve Duitse wachtdienstplichtigen niet op de hoogte was. Bovendien zou het ongewoon zijn geweest als er minstens drie gewapende Duitse schildwachten in actieve dienst op of bij de relatief kleine kanaalbrug aanwezig waren. Behalve de beide Duitse wachtposten waren er immers ook al twee oudere Franse mannen als civiele brugwachten voor de nacht van 5 op 6 juni aangewezen, een gegeven waarvoor wij allereerst verschillende Franse auteurs dankbaar zijn. Neil Barber heeft recent taak en lot van deze Franse bejaarden beves–tigd. (G. Bernage e.a., in: Historica. Normandie 1944 (Heimdal. Bayeux, 1993), [17]:’Les gardes sont des requis civils, ils sont deux pour assumer cette tâche.’ ; N.Barber, The Pegasus and Orne Bridges, 89; 104) Deze lokale gijzelaar-dienstplichtigen (Hilfsgendarmerie) ontbreken in de meeste litera–tuur. Een veteraan van Compagnie D, Frank Bourlet, uit het 1e Peloton heeft tenminste de aanwezigheid van een ‘gedode bejaarde Fransman’ in of bij de noordoostelijke Duitse dug out op de kanaaloever bevestigd. De zoon van brugwachter Niepceron heeft de dode lichamen van de heer Sohier en Delauney, dienstdoende brugwachten, eerder ’s nachts zelf zien liggen op straat nabij zijn huis, enkele tientallen meters voorbij het café Gondrée. Ambrose schreef bovendien:’The men in the machine-gun pillbox dozed, as usual (…)’, suggererend dat er meer Duitsers in die bunker inactief aan–wezig waren in de nacht van 5 juni, maar de bron daarvoor wordt níet gegeven. De verkenningssectie van majoor Howard heeft gemeld dat die bunker bij de brug achteraf leeg bleek te zijn. Blijft de vraag of soldaat ‘Wilhelm Furtner’ werkelijk heeft bestaan en zo ja, waar hij zich dan wél bevond die nacht: in ieder geval niet in de (onbemande) mitrailleurbunker bij de kanaalbrug.
8. Bommenwerperpiloot die Glider Nr. 1 sleepte
Norbert Hugedé’s monografie Le commando du pont Pégase, 1e hoofdstuk vangt aan met de vlucht over het Kanaal van de Horsa van piloot Jim Wall–work die volgens deze auteur werd gesleept door een Halifax-bommenwer–per (wat klopt) die werd bestuurd door een piloot die hij consequent ‘Bob Stodley’ noemt. Hugedé geeft zelfs dialogen weer tussen deze twee piloten, wat de ‘historiciteit’ doet versterken. In een interview met de krant France-Ouest lijkt Wally Parr ook te suggereren dat Bob Stodley in de nacht van 5 juni Wallworks Horsa sleepte:‘Wally est dans le planeur numéro un, celui du chef (majoor Howard), piloté par Jim Wallwork, un as (‘aas’, term voor een zeer ervaren en/of zegevierend oorlogsvlieger) du pilotage qui a répété sans arrêt la manoeuvre, depuis des semaines, avec le pilote du bombardier, Bob Stodley, car la remorque crée des remous dangereux.’ Maar de GPR-lijst van Glider no.1 geeft als naam van deze bommenwerperpiloot wel een andere op: ‘W/Cdr (Wing Commander) Duder -Halifax of 298 Sqn.(Squa–dron)’ Navraag bij Mark Worthington, stafmedewerker van het Musée Mémorial Pégasus te Bénouville-Ranville leerde mij in augustus 2001 dat dit de historische bommenwerperpiloot was die Jim Wallworks zweefvliegtuig (Glider No.1; Chalk 91) had gesleept naar Normandië. Worthington hoefde niet te twijfelen, hij kent de veteraan-groepscommandant persoonlijk. Evenzo geeft de RAF Tarrant Rushton Airfield-website een bevestiging: ‘Late on Monday June 5th 1944, F/O Carpenter’s crew had flown in Halifax T -‘G’ for George with Wing Commander Derek Duder at the controls on ‘Operation Coup de Main’ and the landing of six Airspeed Horsa gliders [..] W/C Duder’s Halifax -towing glider No.PF 800 (Chalk No.91) carrying Major John Howard [..] was the first off from RAF Tarrant Rushton, departing at 23:00 (four minutes late). Duder and crew were back in the circuit by 02:30 (54 minutes late) on Tuesday June 6th, 1944.’(http://www. tarrant-rushton.ndirect.co.uk) F/O Carpenter wordt ook in het Operations Report Book over 1944 van Tarrant Rushton operatief slechts voor Operatie ‘Mallard’ in de avond van 6 juni en op 9 juni genoemd. (In: http://daveg4otu.tripod.com/dorset/tar.htm). Echter, volgens auteur N.Barber vloog Duder in plaats van piloot Barry, maar hij geeft daarvoor geen bron op. Hoe auteur Hugedé aan de persoonsnaam Bob Stodley kwam is duidelijk: Wally Parr zal dat hebben verteld of vermeld. Maar zij vergisten zich, want de piloot die Wallwork tijdens de eerste oefenvluchten had gesleept, zat in géén der Halifaxes die Compagnie D sleepten, achter de stuurknuppel in de nacht van 5 juni. Indien Wing Commander Derek Duder die nacht van 5 juni 1944 niet zelf zou hebben gevlogen op de leidende Halifax, dan kwam toch als eerstvolgende of Flight Officer Roy Ivan (‘Chippy’) Carpenter in aanmerking wiens eigen bemanning immers bij uitzondering met Duder zou hebben gevlogen op deze belangrijke missie, of anders Flight Officer Barry. Dat de eerste slepende Halifax te laat zou zijn gestart vanaf het vliegveld wordt slechts op deze website vermeld, maar is niet bevestigd door enige andere bron.
9. Aanslag op majoor Schmidt bij de Ornebrug
Auteur John Frayn Turner beweert (J.F.Turner, Invasie ‘44. De geschiedenis van D-Day (Zwarte Beertjes 374/375. Utrecht, 1961), 151-152) dat de Britse luitenant-kolonel A. P. Johnson samen met zijn onderbezette 12e Parachutistenbataljon in de nacht van 5/6 juni 1944 na 02:00 uur ‘s nachts (Britse tijd) op weg was naar hun doel, het dorp Le Bas de Ranville, niet te verwarren met het wat noordoostelijker gelegen Ranville. Daarbij zouden zij bij de ‘eerste huizen van het dorp’ twee voertuigen hebben zien aankomen, een vijandelijke motorrijder en een ‘pan–tserwagen’. De Duitse motorrijder werd onderuit geschoten door die para–chutisten, maar het tweede voertuig brak door de groep heen, ‘voordat de mannen het bij de toegang van de brug hadden kunnen tegenhouden. Gecon–centreerd vuur dat de wagen achterna gezonden werd deed hem van de weg slippen, en er uit strompelde een Duitse officier, die verantwoordelijk was voor de verdediging van de bruggen.’ De laatste moet dan de door S.E.Am–brose en H.K. von Keusgen vermelde Major Hans Schmidt zijn. Zowel de Amerikaanse als de Duitse auteur hebben interviews gehouden met veteraan-schildwacht Helmut Römer. (Majoor Hans Schmidts naam wordt ten eerste vermeld in S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2, 17-18, 29, 54, 74, gevolgd door W.Fowler, Pegasus Bridge, 10, 32-33, 47-48 en N.Barber, The Pegasus and Orne Bridges, 130. Bevestiging in H.K. von Keusgen, Pegasus-Brücke und Batterie Merville (2014), 12) Ondertussen zuiverde (volgens Turner, en correct) een ander parachutisten–bataljon, het 13e, het dorp Ranville.
Uit de hieronder volgende getuigenverslagen nu blijkt, dat Turners beschrij–ving onjuist (chronologisch: het voorval vond vroeger dan 02:00 uur plaats; feitelijk: het 12e Parachutistenbataljon bevond zich tijdens het betreffende voorval noch bij Ranville, noch bij de Ornebrug) of verward moet zijn. Vol–gens de beschrijving van Stephen Ambrose (in Pegasus Bridge2, 17; 112), gevolgd door Carl Shilleto (in Pegasus Bridge & Merville Battery, 58) kwam de betreffende Duitse commandant van het bruggengarnizoen, majoor Hans Schmidt, die nacht van 5 op 6 juni uit Ranville (waar hij ook zijn Fran–se vriendin afzette) vóór hij zich persoonlijk op de hoogte ging stellen van de militaire situatie bij de beide Ornebruggen. Dat Schmidt in een gevorderd particulier huis verbleef in Ranville is ten laaste bevestigd in 2014. (H.K. von Keusgen, Pegasus-Brücke und Batterie Merville (2014), 12 spreekt over inkwartiering in een ‘Privathaus’.) Ranville is in ieder geval het laatste dorp waaruit de wagen de Ornebrug moet zijn genaderd. Waar Ambrose de ‘stafwagen’ van Schmidt specifiek omschrijft als ‘een grote, open Mercedes Benz’ (hij geeft echter niet aan hoe hij aan dit gegeven komt), spreekt auteur Shilleto van een ‘half–rupswagen’ op grond van het Britse ooggetuigeverslag. De Duitse Mercedes Benz-automobielfabrieken hadden inderdaad o.a. gepantserde cabrio-stafwagens met halfrupsbanden in deze oorlogsperiode geproduceerd. Daarvoor werd ook geadverteerd met onder meer getekende afbeeldingen, zoals die in de Nederlandse versie van het propagandatijdschrift Signaal, juni 1943, 60. Ik heb voor mijn studie beide gegevens onder enig voorbehoud gecombineerd. Bemerk, dat militair auteur Will Fowler blijkbaar geen enkel Duits halfrups-Mercedes–model kent. In het recente Pegasus Bridge, 47 schrijft hij: ‘A myth has grown up around this action in which Maj Hans Schmidt and his dispatch rider were ambushed on Ranville Bridge. The officer is described (lees: door S.E.Ambrose) as riding in an open-topped Mercedes staff car (…) In reality Schmidt was in an half-track, probably an SdKfz 250, with a driver and radio operator, and while the intense close-range small-arms fire would not have penetrated the 1/3 inch side armour, the driver appears to have made the fatal error of having the side vision hatches open.’ Mijn te–genwerpingen: 1) Een Mercedes-halfrupsstafwagen bestónd in deze tijd, zie de getekende reclame in het blad Signaal d.d. juni 1943 (Nederlandse editie). Daarnaast kwamen nog de gepantserde Mercedes Benz-halfrups-DB m.8 Sd.Kfz 7-tractor alsook een Mercedes Benz–halfrups L4500R ‘Maultier’-vrachtwagen voor. Deze laatste wagens zijn nauwelijks te omschrijven als ‘stafwagen’ voor officieren.
2) Een SdKfz 250-halfrups behoort tot het Duitse merk Demag en kan niet omschreven worden als een Duitse stafwagen. Hij vervoerde vooral in–fanteristen of werd als zware sleepwagen ingezet..
3) Auteur Ambrose zal het automerk niet verzonnen hebben, maar hebben vernomen van luitenant Sweeney, majoor Howard of één van diens mannen.
Luitenant Sweeney van Compagnie D) die zélf (tevergeefs) op Schmidt heeft geschoten bij de Ornebrug, bevestigde nu als belangrijkste ooggetuige dat de Duitse stafwagen in ieder geval tracks ‘rupsbanden’ bezat. Hij hoorde:‘…the grinding of gears with the sound of a track running. […] Down the road came an open half-track -an officer’s vehicle- followed by a motorcyclist.’ (Sweeney, in: C.Shilleto, Pegasus Bridge & Merville Battery, 58 en in W.Fowler, Pegasus Bridge, 46-47) Ambrose en Fowler vermeldden evenzo dat de Duitse motorescorte de halfrupswagen volgde. Twee problemen doen zich hierbij voor, wanneer men het recenter gepubliceerde ooggetuigeverslag van de geparachuteerde Britse genie-kapitein Jim Lockey (591e Parachutisten–eskader, Koninklijke Genie) leest. (In het tiojdschrift Historica No.34: Normandie 44 (Bayeux, 1993), 33) Kapitein Lockey is even na middernacht geland bij Ranville, heeft daarna de genist ‘capitai–ne’ (sic) Bence bij de kanaalbrug in Bénouville gesproken (Luitenant Bence bevond zich echter als genie-sectiebevelhebber bij de Ornebrug, even buiten Ranville!) en keert dan terug naar Ranville om verslag uit te brengen aan zijn divisieëenheid:‘Vóór de vorkkruising Sallenelles-Ranville ontmoet ik generaal Poett en zijn vooruitgelopen bevelsgroep waaraan de para’s van de hoofdcompagnie van het 7e Bataljon zijn toegevoegd, en ik deel hem alle inlichtingen mee. Ik passeer de vorkkruising, als uit de richting van Salle–nelles komende een Duitse motor met zijspan knetterend opduikt, gevolgd door een stafwagen (‘voiture de commandement’). De formatie ontsnapt aan een paar verdedigende granaten, maar valt onder de slagen van de mannen van het 7e Para Bataljon die ik net had verlaten.’ De geciteerde vorkkruising (la fourche) ligt op de oostelijke Orne-oever, niet ver over de rivierbrug waar luitenants Sweeney’s 5e Peloton van Compagnie D op dit moment verdedigende stellingen heeft ingenomen. Lockey is de brug juist gepasseerd en ontmoet daar de vóór zijn eigen 5e Parachutistenbrigade uit gelande brigadegeneraal (le général) Nigel Poett. Nu heeft Poett laten noteren dat hij op 6 juni om 00:50 uur (Britse tijd) voor de eerste maal bij de Ornebrug arri–veerde, nadat hij na zijn dropping ongeveer een uur lang alleen in het duister bij Ranville heeft lopen zoeken, waarna hij majoor Howard heeft gesproken bij de kanaalbrug en om 01:30 wederom de Ornebrug was gepasseerd naar het oosten toe. Omstreeks deze tijd viel de stafwagen van majoor Schmidt dan volgens Lockey’s unieke chronologie in de harde handen van Sweeney’s peloton op de Orne-brug (en niet die van het 7e Parachutistenbataljon). Er is geen enkele twijfel over mogelijk dat para-geniekapitein Lockey de ge–noemde (Mercedes Benz-?)halfrups–stafwagen en de motorescorterijder van majoor Schmidt de Ornebrug heeft zien naderen. De positie van de motor ten opzichte van de officierswagen verschilt hier weliswaar met die van andere beschrijvingen, maar kon met de werkelijkheid overeen zijn gekomen. Vóór de brug zou de wagen de motorrijder kunnen hebben ingehaald of Lockey vergiste zich.
Het feit dat de Duitse escorte–motorrijder een zijspan had (niet vermeld door auteurs Ambrose en Shilleto), wordt voorts nog beweerd door auteur N. Hugedé (N.Hugedé. Le commando du pont Pégase, 106-110), maar deze auteur vermeldt de halfrups–stafwagen helemaal niet! Volgens dr. Hugedé zag majoor Schmidt slechts (in een overigens niet genoemde locatie) het zijspan van zijn motor–rijder (p.108: ‘il vit la BMW avec son side-car’), nam erin plaats (p.109:’le major s’installa dans le side-car’) en werd door Sweeney’s mannen met succes beschoten (pp.109-110). Slechts de laatste frase komt met de historische werkelijkheid overeen.
Ooggetuige kapitein Lockey beweert weliswaar dat het ‘kerels van het 7e Parachutistenbataljon’ waren die de stafwagen en de motor bij de brug onder vuur namen (hier verwarde auteur John Frayn Turner het 7e met het 13e Bataljon!), maar klopt dat wel? In S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2 (1988) leest men niets over hun deelname aan dit gevecht, noch wordt ook het tijdstip waarop het incident plaatsvond, nader bepaalt. Ambrose en Fowler beschrijven de aanslag slechts vanuit het perspectief van het 5e Peloton van Compagnie D bij de Ornebrug.
Het 7e Parachutistenbataljon nu werd vanaf 00:50 uur (Britse tijd) gedropt bij Ranville. Hun commandant luitenant-kolonel Pine-Coffin ging uitein–delijk met slechts 100 tot 150 van de 350 man om ca. 01:10 uur (Britse tijd) ‘met dubbele pas’ op weg naar de bruggen vanuit een bosrand achter de noordelijke graanvelden van Ranville. Parachutist luitenant Richard Todd bevond zich onder hen. (R.Todd, Caught in the Act) Ergo: om 01:10 uur konden er nog geen para’s van het 7e Bataljon bij de Ranville-Sallenelles-vorkkruising oostelijk vóór de Ornebrug zijn!
Kapitein Lockey ontmoette brigadegeneraal Nigel Poett in de nabijheid van de Ornebrug, schreef hij. Poett zelf stelde dat hij daar de eerste maal na landing arriveerde om 00:50 uur (Britse tijd), zonder bij die gelegenheid iets over enige parachutist van het 7e Bataljon, noch iets over een vijandelijke halfrupswagen te vermelden. De laatste was blijkbaar nog niet gepasseerd, de eersten waren eenvoudigweg te ver van die brug geland. Poett marcheer–de daarna verder naar majoor Howard in Bénouville, bekeek de toestand bij beide bruggen en keerde direct lopend de bijna halve kilometer terug naar Ranville. Hij passeerde de Ornebrug dan voor de tweede maal, nu vanuit het westen, en dit is het moment waarop geniekapitein Lockey hem ontmoette ‘avant la fourche Sallenelles-Ranville’. Lockey zélf was echter ook zojuist teruggekeerd van de kanaalbrug waar volgens hem ‘geniecommandant Ben–ce’ (in feite: kapt. Neilson of lt.Watson) aanwezig was. Het is onduidelijk waarom genie-kapitein Lockey brigadegeneraal Poett dan alsnog technische inlichtingen had willen geven, als de brigadegeneraal zojuist van dezelfde brug was teruggekomen en het goede nieuws (‘geen explosieven, geen grote tegenaanval’) reeds van majoor John Howard zelf of diens toegevoegde ge–niepelotonscommandant ‘Jock’ Neilson moet hebben gehoord. Logischer komt het mij voor, dat genieverbindingsofficier Lockey werd uitgestuurd vanaf Ranville naar de dichtstbijzijnde brug, die over de Orne, daar contact te maken met de geniesectiebevelhebber (luitenant Bence, volgens de lijsten) om de toestand over beide bruggen te vernemen en weer terug te keren met verslag naar het afgesproken para-geniehoofdkwartier in Ranville. Om ca. 01:30 uur (Britse tijd) ging de Duitse halfrups bij de vorkkruising te Bénou–ville in vlammen op en waren Poetts mannen van de 5e Parachutistenbrigade, voorafgegaan door een minderheid het 7e Parachutistenbataljon onder bevel van Pine-Coffin en Nigel Taylor, in draf op weg naar Bénouville.Toen zij de weg naar de bruggen vanuit het oosten (Ranville) bereikten, dus nog vóór de Ornebrug ontmoetten zij brigadegeneraal Poett (S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2, 120). Dáar moet Lockey eveneens Poett hebben gesproken. Even later doken er de Duitse (halfrups-)stafwagen en de motorrijder op ‘uit de richting van Sallenelles’ (volgens Lockey’s versie). Maar Sallenelles ligt veel verder noordelijk langs de rivier, net achter de kust, dus tamelijk ver van beide bruggen. Majoor Schmidt ging pas op weg uit Ranville naar beide bruggen, toen hij uit die westelijke richting schieten had gehoord en dat is toch met moeite vanuit het afgelegen Sallenelles waar te nemen en veel beter vanuit het nabijgelegen Ranville!
Ik neem daarom liever aan, dat Jim Lockey zich na tientallen jaren in de precieze herkomst van de stafwagen en motor heeft vergist. Overigens wordt hetzelfde tijdstip (01:30 uur) in verband met Schmidt opgegeven door auteur Hugedé, zij het als dat van vertrek van de Duitse majoor <uit Ran–ville?>. Ergo: Het incident met majoor Schmidt moet dus weinige minuten na de aanslag door sergeant Thornton op de Duitse halfrupswagen bij Bénouville hebben plaatsgevonden, d.w.z. omstreeks 01:35 uur, Britse (00:35 Duitse) tijd. Uit deze gecombineerde gegevens volgt, dat zowel Nigel Taylors van een lange mars vóór de Ornebrug bijpratende parachutisten als luitenant Sweeney’s mannen van het 5e Peloton van Compagnie D óp de brug allen op de Duitse stafwagen zullen hebben moeten schieten om veilig–heidsrisico’s te vermijden en verkennings- of verbindingspogingen van de Duitsers te saboteren. Na het incident met Schmidt marcheerden Taylors mannen verder naar Bénouville om Howards Compagnie D te versterken in Bénouville en Le Port. Op de weg erheen kwam de brandende en nog ont–ploffende Duitse halfrups aan de overzijde van de kanaalbrug in zicht.
Het blijft merkwaardig dat wijlen auteur Stephen Ambrose over deze deelname van Britse parachutisten van het 7e Bataljon aan de beschieting van de stafwagen en de motor in de nabijheid van de Ornebrug niets vertelt. Lockeys verslag ervan lijkt mij, op de details van de herkomst van majoor Schmidt uit Sallenelles en de chronologische volgorde na, in ieder geval wat dat betreft betrouwbaar genoeg. Auteur Turners verslag is een verwarrende mengeling van historische feiten.
10. Geniesectiecommandanten lt. Jack Bence en kpl. Watson en
hun toewijzing aan de pelotons van Compagnie D
Kapitein J. Lockey van de Royal Engineers vertelt over zijn bezoek aan de rolhefbrug over het kanaal in de nacht van 6 juni 1944 in Historica No. 34: Normandie 44 (Bayeux, 1993), 33:‘Je poursuis jusqu’au pont levant où je retrouve le capitaine Bence, du génie, dont le planeur a terminé sa course dans les barbelés, trente mètres à l’est du pont. Il a fallu se battre pour prendre le site.’ Aannemende dat Lockey zich hier vergist in de rang van Bence die in de GPR-passagierslijst van Glider No.5 als aanvoerder van geniesoldaten voorkomt als ‘W.S. Lt Bence’, en evenzo in D.Edwards, The Devil’s Own Luck, zij het als toegevoegd aan het 6e Peloton van Lt. Fox,-dus als ‘luitenant’ (Lt) en niet als ‘kapitein’ (de militaire afkorting W.S. voor zijn rang is mij vooralsnog onbekend), dan bestaat er nog een discrepantie tussen zijn gegevens en die uit genoemde documenten. Op het tijdstip van de betreffende nacht dat de bij Ranville geparachuteerde Lockey arriveerde bij de ‘kanaalbrug’ waren volgens andere publicaties luitenant ‘Tod’ Sweeneys mannen van het 5e Peloton en het vijftal aan hen toegevoegde sappers nog steeds bij de Ornebrug aanwezig, niet bij de kanaalbrug van Bénouville. Aangezien de GPR-Lijst van Glider No.5 vermeldt dat een ‘luitenant Bence’ als geniesectiecommandant aan het 5e Peloton was toegevoegd, zou betref–fende militair dus ook bij de rivierbrug aanwezig moeten zijn geweest, en niet bij John Howard aan het kanaal waar Lockey hem echter zegt te hebben ontmoet en ‘wiens zweefvliegtuig’, volgens Lockey, ‘op dertig meter van de brug’ tot stilstand was gekomen ‘in prikkeldraad’ en waar Bence in persoon had ‘gevochten’. Ergo, luitenant Bence van de Royal Engineers zou volgens Lockey in werkelijkheid zijn geland met het eerst gelande zweefvliegtuig (Glider Nr.1/Horsa Chalk 91 landde op exact 47 meter afstand van de ka–naalbrug zoals na de strijd is opgemeten door een geniesoldaat. Denis Ed–wards was echter in het 1e Peloton aanwezig en noemt in zijn lijst niet Ben–ce, maar Corporal Watson de geniecommandant in in zijn toestel, aldus de GPR-lijst bevestigend. Dat doet terecht ook W.Fowler in Pegasus Bridge, 22. Wij moeten aannemen dat Lockey zich hier dubbel vergist, zoals hij zich vergiste tussen de lokaties Sallenelles en Ranville, hoewel hij ooggetuige was: Lt. Bence was aanwezig geweest bij de Ornebrug.
Een after battle-rapport der genie (249 Field Company RE) stelt dat genie-kapitein Neilson bij de kanaalbrug na het vernemen via de veldradio bij majoor Howard van de landing van slechts één Horsa bij de Ornebrug, onmiddellijk met enkele genisten naar die brug vertrok. Daarna kon hij in persoon aan luitenant Bence die uit de als tweede gelande Horsa bij de Orne-brug kwam aanrennen, doorgeven dat er geen explosieven op die brug aanwezig waren. Ook volgens dit verslag bevond Bence zich dus in Horsa Nummer 5 die landde na Horsa Nummer 6 van luitenant Fox die de Ornebrug had ingenomen.
De jonge luitenant Jack Bence, 249 Field Company,
Royal Engineers, was toegevoegd aan 5e Peloton, Com–
pagnie D en second-in–command voor kapitein Neilson.
De foto’s zijn te danken aan zijn dochter die ze naar het
Musée Mémorial Pégasus zond.
11. ’Taak nummer drie’ van luitenant Woods peloton.
Volgens majoor Howard diende luitenant David Wood en diens 2e Peloton na landing onmiddellijk ‘taak 3’ uit te voeren (S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2, 92. Wanneer luitenant Wood jaren later beweert voor het audio-archief van het Imperial War Museum, Londen dat hij ‘Number two’ moest uitvoeren, vergist hij zich, zoals te beluisteren op de CD, Track 1 bijgevoegd in R.Holmes, D-Day. Van Operatie Overlord tot de bevrijding van Parijs), expliciet omschreven als het opschonen van loop–graven en aansluitende bunkerruimten aan de noordoostelijke zijde van de kanaalbrug, nadat de bunker met de explosievendetonator eerst was uitge–schakeld en luitenant Brotheridge met de rest van het 1e Peloton naar de westelijke oever was gesneld. Secties van Woods peloton -waaronder nr.5 sectie onder bevel van korporaal Cowperthwaite (Verbasterde naam in N.Barber, The Pegasus and Orne Bridges (repr. 2010), 45: Corporal Copperthwaite) met Lance Corporal Arthur Roberts, brengunner Private Den Dancey en Privates Harry ‘Nobby’ Clark (48), Clarke (48) en Dennis Pepperall- dienden daarvoor eerst de brugweg in noordelijke richting over te steken, want de loopgraaf en verbunkerde on–dergrondse verblijven daar grensden aan de machinegeweerbunker en er waren twee machinegeweerposten die moesten worden uitgeschakeld. (N.Barber, ibid.) Vervolgens moesten de loopgraven en bunkergangen aan de linkerzijde van de weg ‘opgeschoond’ worden. Auteur Hugedé beschrijft minutieus de strijd van Woods peloton, helaas zonder bronopgave. En fanta–seert hij. Volgens hem veroverde David Wood samen met zijn 2e Peloton na landing direct de ondergrondse manschapsverblijven die doorliepen tot aan de Tobruk-stelling van het anti-tankkanon dat zich dus ten opzichte van de brug op de zuidoostelijke kanaaloever bevond (en bevindt). Er is geen twij–fel over dat genoemde betonnen Gruppenunterstände zich ook op de zuid–oostelijke oever bevonden en dus moesten worden aangepakt. Majoor How–ard blijft gezaghebbende ooggetuige:‘Als een koppel losgelaten honden volgde Woods peloton hem de weg over en het gekrakeel in.’ (S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2, 92) Harry Clark van het 2e Peloton was zelf betrokken onder leiding van lt.Wood:’The second platoon down would clear the enemy from the north eastern bank of the Canal. (…) Major Howard who ordered our platoon to clear the enemy from the pillbox and trenches on the North Eastern bank of the canal.’ (http://www. perso.wanadoo.fr/stephane.delogu/harry-clark.html, 2-3, bevestigd door Arthur Roberts, in: N.Barber, The Pegasus and Orne Bridges (repr. 2010), 45)
Op dat moment landde de derde Horsa. Aan de noordoostelijke zijde van de weg nu stond de mitrailleurbunker waarin zich het ontstekingsmechanisme voor de brugexplosieven zou bevinden en welke moest dienen als Howards commandopost, tesamen met de aangrenzende loopgraaf. Halverwege die loopgraaf sloot een open stelling met een zwaar machinegeweer aan, wat reeds in Engeland bekend was en waarvoor majoor Howard zelf van te voren zeer bevreesd was geweest. Die Duitse schutter zou van daaraf een min of meer open schootsveld hebben gehad tot LZ X waar Howard moest landen (en van die overzijde van de brugweg kwam ook het eerste Duitse mitrail–leursalvo van die nacht!) Kortom, díe zijde had prioriteit bij de stormaanval. Pas daarna werden de stellingen en verblijven aan de zuidoostelijke kant van de weg aangevallen. Dat was de precies reden waarom vandáar iemand als de gewekte Gefreiter Weber nog kon wegkomen door die loopgraaf en over de kanaalbrug naar Bénouville. (Voor de op tijd gevluchte Gefreiter/Lance-Corporal Weber zie: P.Carell, Invasion. They’re Coming! (Bantam edition. New York, 1964), 24 en H.K. von Keusgen, Pegasus-Brücke und Batterie Merville (2014), 94)
12. Het schietende geallieerde jachtvliegtuig bij de kanaalbrug, enkele dagen vóór D-Day. (Waarvoor zie Helmut Römer, in: S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2, 178: ‘Romer (sic) and Erwin showed Howard exactly where they stood as sentries in June 1944, pointing out RAF fighter bullet marks on the steel girders of the bridge, the result of a straffing (sic; lees: strafing) they had only a few days before D-Day.’)
Het is in eerste instantie misschien minder aannemelijk dat het bij het enkele dagen vóór D-Day bij de kanaalbrug opduikende en schietende geallieerde jachtvliegtuig om een laagvliegende fotoverkenner (in Brits vliegersjargon: dicer, ‘dobbelaar, gokker’) van de RAF-Photographic Re–connaissance Unit (PRU, Fotografische Verkenningseenheid) zou zijn ge–gaan. Dergelijke bleekroze geschilderde Spitfires IX en bleekgroene
Spitfires XI droegen dikwijls geen boordwapens. Indien het fotograferende toestel echter een snelle en snel wegstijgende houten De Havilland ‘Mosquito’ van de PRU was, zou bewapening aanwezig zijn geweest. (Cf. https://www.goodreads.com/book/show/1256974.Mosquito_Photo_Reconnaissance_Units_of_World_War_2; http://www.historyofwar.org/articles/battles_mosquito_PR.html; https://www.iwm.org.uk/collections/item/object/205018262
Lichtroze gekleurde Supermarine Spitfire Mark I, type G
van No. 1 Photographic Reconnaissance Unit (PRU) van
de Royal Air Force uit 1941. 1 PRU was gestationeerd
op Heston Aerodrome ten westen van Londen. Deze
Mk. 1, type G voor lage luchtverkenning behield zijn
acht boordkanonnen in de vleugels.
Verschillende typen luchtverkenningsfotocamera’s aan boord van
een De Havilland Mosquito PR Mk. IX-jachtbommenwerper, hier
op RAF-vliegbasis Benson, Oxfordshire, Engeland. V.l.n.r.: 2 typen
F.24 (14-inch lens) verticale camera’s, één F.24 (14-inch lens) obli–
que camera en twee Type F.52 (36-inch lens) ‘split pair’ verticale
cameras. Foto: officiële RAF-fotograaf Flying Officer H. Hensser.
Jaartal onbekend (1939-1945). Coll. IWM, Londen.
(http://media.iwm.org.uk/iwm/mediaLib//53/media-53393/large.jpg; https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Royal_Air_Force-Operations_by_the_Photographic_Reconnaissance_Units,_1939-1945._CH18399.jpg)
In plaats daarvan namen de piloten sinds 1940 meer brandstof mee, want een Spitfire verbruikte 4,5 liter per minuut en de piloten bleven vawege hun taak dikwijls laag en lang boven het minutieus, uit verschillende invals–hoeken te fotograferen gronddoel. Groepscommandant Geoffrey Tuttle placht daaromtrent nieuwe fotoverkenningspiloten uit te leggen:‘Er is nog een andere reden waarom het voor jullie geen zin zou hebben boordwapens te hebben. Als je zou stoppen om te vechten zou je zelfs nog meer brandstof verbruiken. Jullie hebben geen wapens nódig, wanneer je de snelste toestellen in de lucht vliegt.’ (C.Babington Smith, Evidence in Camera. The Story of the Photographic Intelligence in World War II (The Quality Book Club. London, 1957), 70; voor ongewapende Britse Spitfire-fotoverkenners boven Normandië zie ook ZDF TV-documentaire Operation D-Day- Churchills geheime Karte, delen 2-3 via Youtube) Spitfire-piloot Jim Taylor van 16 Squadron te Northolt meldde echter dat zijn eskader van juni tot december 1944 zes roze Spitfires IX be–zat voor fotoverkenningsdoeleinden en daarvan waren er zeker vier met 20 mm.-boordkanonnen uitgerust (en als zodanig gefotografeerd op vliegveld Melsbroek bij Brussel op 22 september 1944). De twee keren dat Taylor zelf een roze Spitfire IX operationeel vloog, kreeg hij echter géén ammunitie mee, conform de regel. Daarentegen heeft hij van een collega, Flight Lieu–tenant Michael Wetz, vernomen dat deze ‘gewoonlijk’ op treinen en voertuigen had geschoten, wanneer hij op de terugweg was van een laag boven Frankrijk gevlogen fotomissie in een Spitfire IX (Bron: tijdschrift Fly Past (juli 2000), 83). Op 6 juni 1944, D-Day, was Group Captain P.W.Stansfield plaats–vervangend commandant van 34 Photographic Recce Wing van de 2nd Tac–tical Air Force. Hij vloog die dinsdag om 15:00 uur boven Normandië in een Spitfire XI-fotoverkenningstoestel van bovengenoemd 16 Squadron ‘om het hoofdkwartier van het [6e] Luchtlandingsleger in Ouistreham (sic; lees: Ranville) te fotograferen.’ (http://www.ddaymuseum.co.uk/memory–airforce.htm, 3: Memories of D-Day: The Air Forces and Airborne Troops). De RAF-jager die bij de kanaalbrug van Bé–nouville –één der doelen van het 6e Luchtlandingsleger- schietend opdook begin juni 1944 vóór D-Day, zou dus zeer wel zo’n bewapende PRU-Spitfire IX van basis Northolt kunnen zijn geweest. Op 3 juni nog wás een fotover–kenner bij de brug geweest om extra opnamen te maken van ‘lang materiaal onder zeildoek’ ten bate van de coup de main-groep van John Howard.
Mogelijk ook ging het om een escorterend jachtvliegtuig tijdens een bom–bardementsvlucht op 2 juni in het kader van Mission 385 waarin minstens één Amerikaanse B 17 was betrokken boven Caen-Carpiquet. Caen en om–geving werden nogmaals op zaterdag 3 juni 1944 gebombardeerd. Verzets–man André Heintz uit Caen vermeldt het bombarderen van bruggen en spoorlijnen rond de stad en zag op deze zaterdag vele vliegtuigen overko–men (A. Heintz, in: in: D.Stafford, Ten Days to D-Day, [194]) De bommenwerpers werden ge–ëscorteerd door jachtvliegtuigen. Eén van laatstgenoemde zou op de terug–weg de kanaalbrug onder vuur hebben kunnen nemen, puur ter intimidatie of misschien, omdat er nabij de kanaal- en Ornebruggen (actieve?) Duitse luchtafweermitrailleurs stonden opgesteld. (Volgens een Brits inlichtingenrapport, van 17 mei 1944; cf. S.E.Ambrose, Pegasus Bridge², 71 (‘4. Defs of Canal (b) 25 yds SOUTH of the above (c.q. de ronde kanonstelling) is an AA MG post on tower 8’ high.’); 72 (‘7. Defs on R ORNE (a) There is a small AA MG emplacement adjoining this pill-box on the WEST side.’)
13. Havens van Caen achterliggend geallieerde doel der bruggenverovering?
Dat inname en behoud van de kanaalbrug bij Bénouville vooral voor de geallieerden van belang zou zijn geweest om na de massale strandlan–dingen bevoorradingsschepen naar de havens van Caen te krijgen, een conclusie die auteur Helmut Konrad von Keusgen subjectief trok, lijkt mij historisch van geen waarde:’Es waren den Briten von größter Wichtigkeit, sich den Kanal als Zugang zum Binnenhafen von Caen offen zu halten, denn der zehn Kilometer im Hinterland gelegene Hafen was günstig, sowohl für ein schnelles Vordringen der Truppen der Allierten von diesem zentral gelegenen Ort hinter dem Schwerpunktbereich der deutschen Abwehrfront, sowie für problemlose Löschung der Kriegsgüter-Ladungen von der Schiffen sehr geeignet.’ (H.K. Frhr.von Keusgen, Pegasus-Brücke und Batterie Merville (H.E.K.Creativ Verlag. Garbsen/Schloß Ricklingen, Erste Auflage. 2014), 7) Mijn eerste tegenargument is dat de brug–gen over de Orne (meerdere over die rivier aanwezig!) en het Caen-kanaal en het industriegebied ter plekke vóór, op en na D-Day door diezelfde geallieerden –als tevoren gepland– werden gebombardeerd om Duitse troepenverplaatsingen te bemoeilijken, en dus zou een waterweg zijn versperd, indien een brug erover was ingestort. Mijn tweede: een Duitse peiltrawler (Vorpostenboot) zou in het kanaal van Caen bij Le Port op D-Day niet zijn aangevallen en half tot zinken gebracht door Britse luchtlandings–troepen, indien die waterweg níet moest worden versperd. Mijn derde te–genargument: het voor vistrawlers en kleinere schepen bevaarbare kanaal van Caen was in de oorlogsperiode nog niet verbreed en dus te smal voor grotere zeeschepen, laat staan die van het Amerikaanse Liberty-type die als belangrijkste bevoorradingsschip dienden. Von Keusgen geeft ook zelf aan dat het kanaal pas vanaf 1964 werd verbreed. (H.K. von Keusgen, o.c., 9) Caen dan bevoorraden middels kleine, amfibische LVT (‘(water–)buffalo’) , DUKW (‘duck’) of kleine boten e.d. zou wel erg veel energie eisen. Op de tamelijk ondiepe Orne hebben voorna–melijk kleine pakketboten en plezierjachten gevaren. Ten vierde: De geal–lieerden wilden natuurlijk vooral grote aanvoerhavens hebben. Het ingeno–men haventje van Port-en-Bessin was een uitzondering geweest: in eerste instantie slechts nodig geweest voor het bergen van de PLUTO (Pipeline under the Ocean)-brandstofpijplijn die door zee was getrokken ter nabe–voorrading. De ruime Cherbourg-haven op de Cotentin stond hoog op de wenslijst, zoals alle D-Day-literatuur be-nadrukt. (B.v. C.d’Este, Decision in Normandy, 33; 35-36 (COSSAC-plan; + Bretonse havens); 62-63; 67;71: Cherbourg; 73-75: Loirehaven; Brest en St.Malo, Bretagne.) Caen zou vanaf D-Day eigenlijk ingenomen moeten zijn volgens generaal Montgomery (die dat later ont-kende) vanwege het feit dat het een wegenknooppunt is en vanwege aan te leggen extra vliegvelden op haar velden. (Zie: C.d’Este, Decision in Normandy, 81 met n.1) In geallieerde oorlogsdagboeken en -rapporten en biografieën, bovenal die van Montgomery, en in de bewaarde herinneringen van Britse en Canadese militairen worden de (industrie-)havens van Caen nooit als ten tijde van D-Day in te nemen militaire doelen vermeld. Ik volg daarom de door de gealli–eerden en vanaf de COSSAC-planning hieromtrent zelf naar buiten gebrach–te doelstellingen.
Amerikaanse amfibische tractor LVT A5 of ‘(water) buffalo’.
Coll. Utah Beach Museum, Cotentin, Normandië. Ze voer-
den meestal een shuttledienst uit tussen schepen en de
kust. Er paste o.m. een jeep in. Foto uit 2011.
(https://www.strijdbewijs.nl/landing/landeng3.htm)
Bewaard en opgeknapt Amerikaans DUKW-amfibisch voertuig met
één schroef bijgenaamd DUCK ‘eend’, voor goederen- en personen-
vervoer. Voer ca. 10 km. per uur. Coll. Musée le Grand Bunker, Oui–
streham, Normandië.
(https://www.strijdbewijs.nl/landing/landeng3.htm)
Herdenkingsplakette in Bénouville met dankbetuigingen
aan de Britse 6th Airborne Division van generaal Gale en
de 1st Special Service-Commando’s van Lord Lovat in
Bénouville. Hoewel diverse Duitse veteranen alsmede de
Duitse auteur Helmut Konrad Freiherr von Keusgen hun
best hebben gedaan te benadrukken hoe ‘vriendschappe–
lijk’ de relaties tussen Duitse militairen en Normandiërs
doorgaans toch waren tijdens de bezettingsjaren, is het
goed erop te wijzen dat er evenwel voor die ‘aardige’
Duitse bezetters nergens lokale herinneringsplakettes in
dankbare taal zijn opgesteld. Daar moet een reden voor zijn.
(https://war-documentary.info/pegasus-bridge-benouville/)
14. Tijdsverschil tussen bezet Frankrijk en Groot-Brittannië in de zomerperiode van 1944, of niet?
In de literatuur over D-Day, 6 juni 1944, en de daaropvolgende strijd in Normandië wordt regelmatig en op een zeer verwarrende wijze gebruik ge–maakt van tijdsaanduidingen bij Duitse en geallieerde acties. Verschillende tijdsrekeningen worden regelmatig door elkaar heen vermeld, de één voor de ene, een andere voor de andere strijdende groep, blijkbaar kritiekloos over–genomen uit zowel Kriegstagebücher van Duitse militaire staven als uit tijdschema’s, bijgehouden oorlogsdagboeken en herinneringen der Franse inwoners en geallieerde militairen. (Vgl. de discussie in: https://www.dday-overlord.com/forum/viewtopic.php?t=6663&start=20)
Onder het onderste lemma Horaire wordt
al vroeg tijdens de bezetting door een
Duitse Kommandantur van de Wehrmacht
te Parijs bevel gegeven Franse klokken
op de Duitse of Midden-Europese geldende
tijd te zetten, vanaf 7 juni 1940. Coll. Mu-
sée de l’Armée, Parijs.
(https://twitter.com/museearmee/status/1244187540468441089)
Krantenbericht uit de krant Le Phare du Morbihan, Lorient,
Bretagne van 4 augustus 1940. In het vanaf begin juni 1940
bezette Frankrijk wordt de door de Duitsers gehanteerde
tijd verplicht gesteld ‘zonder uitzondering’ in alle door hen
bezette arrondissementen.
(https://jazlebontemps.com/2020/10/25/la-france-a-lheure-allemande/ = https://www.archives.morbihan.fr/voyagez-dans-le-temps/mai-juin-1940-chronique-dune-occupation-annoncee/ )
De aan Berlijn aangepaste tijdsrekening (Greenwich Mean Time/GMT + 2) in het steeds verder vanaf mei/juni 1940 bezette Frankrijk (dat al een zomer-tijd (GMT + 1) hanteerde) was met name een vereiste voor het continentale treinverkeer: ‘Juin 1940: L’heure allemande. On sait que l’Allemagne est à l’Est de la France et que, par conséquent, le soleil s’y leve plus tôt. La dif–férence est assez grande pour faire un écart d’une heure entre Paris et Ber–lin. Aussi nous a-t-on invités à avancer nos montres et nos horloges dans la nuit de lundi à mardi. Nous étions déjà pourtant à l’heure d’été! Qu’importe en cette belle saison que nous lever une heure plus tôt!’(Uit tijdschrift Bonhomme normand 28 juin-4 juillet 1940, in: http://merienne.jy.free.fr/01benouville.htm) Binnen Frankrijk kwam Parijs zodoende een uur vóór te lopen op de tijd die het dan nog onbezette Vichy bezuiden de Loire hanteerde. Ook na augustus 1940 pasten de Duit-sers, ondanks een dringend pleidooi van de regering te Vichy, hun gebezigde wintertijd van GMT + 2-tijd níet automatisch aan aan de winterperiode of aan de spoorweg-eisen van Vichy. Deze Duitse tijdsrekening stond in Frank–rijk pas sinds 1945 wel bekend als ‘l’heure allemande’ (evenals de bezetting an sich) of ‘l’heure officielle’ (Yvonne Poulle, La France a l’heure allemande, Bibliothèque de l‘école des chartes, t.157, livr.2 (1999), 493. Deze auteur wijst ook op het feit dat het probleem van de tijdsrekening in de oorlogsjaren dikwijls onterecht wordt genegeerd in relevante Franse literatuur; zie ook https://www.lepetitjournal.net/32.gers/2019/10/27/la-france-est-a-lheure-allemand/3gsc.tab=0) In het Norman–dische gebied van Caen werden de klokken verzet vanaf 25 juni 1940, alsdus berichtte de lokale krant La Presse quotidienne caennaise:’Avance de l’heu–re. Afin d’unifier l’heure, la Kommandatur a prescrit d’adopter cette nuit à Caen l’heure de l’Europe centrale (d.w.z. Middeneuropese tijd); à mi-nuit, il faudra donc avancer d’une heure les montres et les horloges.’ (Y.Poulle, ibidem, 497) In 1944 was geheel Frankrijk door de Duitsers bezet en vanaf 3 april 1944 werd deze Duitse of Middeneuropese zomertijd wederom en nu in het hele land ingesteld: ‘De bevrijding van het (Frans-Europese) territorium in 1944-1945 komt dus deels in de zomertijd (GMT + 2) vastgesteld door Vichy (de Duitsers volgend!) tot stand, naargelang de chronologie van de voort–gang der geallieerde legers, deels in de wintertijd (GMT + 1) vanaf 8 okto-ber 1944 vastgesteld door de provisorische regering van de Franse Repu-bliek.’ (Y.Poulle, ibidem, 501) Conclusie volgens de studie van hoofdconservatrice van de Franse Nationale Archieven, Yvonne Poulle: in de zomer van 1944 werd o.a. in het bezette Normandië officieel de Duitse zomertijd van Green–wich Meridional (sic, lees: Mean) Time + 2 gerekend. Indien dat waar is, zou er met de toen vigerende Britse Dubbele Zomertijd in Groot-Brittannië (GMT + 2) géén enkel verschil hebben bestaan in de zomer van 1944. Sommige recente auteurs bevestigen Poulle’s bovenstaande bewering. (Zie met name de gerespecteerde eindredacteur W.G.Ramsey in D-Day. Then and Now (After the Battle. London, 1994), vol. 1, 69:’German time, the same as in Britain which was British Double Summer Time.’ En in een nawoord van D-Day. Then and Now, vol. 1 (1994), 624:’..we realised that the US official history Cross-Channel Attack is incorrect over one very vital point. A footnote on page 275 of that book clearly states that there was one hour difference between Double British Summertime, used by the Allies in June 1944, and German time, and I, along with other authors, including Cornelius Ryan, have accepted that as a gospel. However, it is wrong –Allied and German time was exactly the same, a fact we have now triple checked and it is borne out in the correlation of the times given in German reports as to the various landings’. Het grote gemis bij deze stellige, maar verwarrende bewering in dit waardevolle werk is een abso–luut overtuigend contemporain voorbeeld. Of heeft W.G. Ramsey soms werken gebruikt waarin de oorspronkelijk Duitse tijden in Kriegstagebücher door schrijvers, vertalers of redacteuren ná de oorlog waren aangepast aan de geallieerde oorlogslogboeken die in Britse tijd waren gesteld? De journalisten Picknett, Prince en Prior, schrijvers van het omstreden boek Hess. Het dubbelleven van de man achter Hitler (2001), 562, noot 25 zijn er ook zeker van, sprekende over 1941, maar geven er eveneens geen enkel contemporain bewijs voor:’Middeleuropese Tijd en Britse Dubbele Zomertijd (= Greenwichtijd plus twee uur) vielen destjds samen, wat inhoudt dat het in Groot-Brittannië even laat was als in Duitsland.’ In haar artikel Nachtwache in der Normandie uit Das Schwaebische van 6 juni 2014 aan de hand van een interview met de Duitser Helmut Römer beweert journalist Sylvie Stephan: ‘Unten auf der Brücke von Bénouville blickt Helmut Römer gegen Null Uhr 15 auf die Uhr.’ Römer was de toenmalige schildwacht op de kanaalbrug in de nacht van 5/6 juni 1944. Zag hij werkelijk genoemde tijd op zijn horloge? Of, áls hij al had gekeken, eerder: 23:15 uur? Jammer genoeg wordt het tijdsverschil hier níet ter sprake gebracht en kan de geïnterviewde Duitse veteraan in zijn verhaal de tijd naoorlogs hebben aangepast aan de geallieerde tijd. Dat zou de tijd zijn die hij nadien mogelijk steeds in de angelsaksische literatuur over Pegasus Bridge heeft gelezen. Ook in H.K.von Keusgen, Pegasus-Brücke und Batterie Merville (2014), 83 wordt de tijd die Römer opgaf voor zijn wachtdienst op de kanaalbrug bevestigd: 22:00-24:00 uur, schijnbaar naar lokale Duitse tijd, en wordt er ook voorts geen enkel gewag gemaakt in dat boek door de auteur van tijdsverschil met Engeland. Men steeg op in Engeland voor die kanaalbrug om 22:56 die avond (uiteraard Britse tijd) en dat de overtocht hoogstens anderhalf uur kon duren is een absoluut vaststaand feit. Dus wanneer majoor Howard om 24:16/00:16 uur landt zou Helmut Römer moeten worden afgelost. Begon zijn dienst om 22:00 uur Duitse tijd, zoals hij stelde, dan zou er geen tijdsverschil zijn geweest. Evenzo leest men in http://www.vgs.org/644history.pdf betreffende Halifax Squadrons 644 en 298 op Tarrant Rushton achter alle uuraanduidingen betreffende de nacht vóór D-Day en voor 6 juni ten onrechte: GMT (Greenwich Mean Time) in plaats van BDS/British Double Summertime/GMT + 2). Gordon L. Rottman, World War II Battle Communications (Osprey Publishing, 2010), 45v.:’In Europe the Allies used British Double Summer Time or ‘War Time’. This put Britain on the same time as the Continent, with its one-hour time difference plus another hour for Daylight Saving Time. This simplified things for cross-Channel air missions, but in June 1944 it grew dark late, 2230 hours -11.30 pm- since War Time gave 18 hours of daylight in high summer.’ Volgens dezelfde auteur gebruikten Duitsland en Berlijn echter in de oorlog GMT min 1 uur. Dat zou echter betekenen dat hij onderscheid maakt tussen Duitse tijd en Franse tijd, terwijl wij weten dat vanaf juni 1940 naarmate de Duitsers in Frankrijk verder oprukten, hún tijd in het bezette Frankrijk (waaron-der Normandië) werd ingesteld.) In het kader van ons hoofdonderwerp: ‘de bruggenac–ties van Britse zweefvliegtuigtroepen en parachutisten in departement Calva-dos in de nacht van 5 op 6 juni 1944’, zouden in dat geval diverse gepubli–ceerde gegevens schijnbaar overeenkomen.
Van twee Duitse schildwachten op de kanaalbrug van Bénouville is ener-zijds volkomen incorrect vermeld in geval van de avond van 5 juni 1944 dat zij de wacht overnamen van twee Poolse jongens om ‘00:00 hours, June 5/6 1944.’ (S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2 (1988), 15) en anderzijds dat die twee Duitsers juist de wacht vroeger overnamen van twee Polen en te moeten dienen vanaf 22:00 tot 24:00 uur en waarbij mogelijk Duits-Continentale tijd wordt be-doeld, maar helaas niet expliciet staat vermeld. Deze avonddienst zou dan twee uren later weer als nachtdienst worden vervuld door twee anderen: ‘Bei dem personell nur gering besetzten Zug befand sich jeder Soldat alle vier Stunden fur zwei Stunden auf Wache.’ (Opgave naar mededelingen van de Duitse veteranen Helmut Römer en Erwin Sauer en slechts correct in H.K.von Keusgen, Pegasus-Brücke und Batterie Merville (2014), 12-13, 82-83. Over enig tijdsverschil tussen Duitse en geallieerde handelingen rept auteur von Keusgen overigens nergens. Dat het Duitse wachtpeloton van de 4. Kompanie, I. Bataillon, Grenadier Regiment 736 onderbezet was, vermeldde reeds S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2 (1988), 17:’an understrength company’) Een Duitse mo–torordonnance die was ingekwartierd in een school in het Nederlandse Al–phen aan de Rijn, vermeldde qua tijd overeenkomend dat men ook bij dit gebouw iedere twee uren (hier solitair) wacht diende te lopen vanaf 18:00 uur ’s avonds (Nederlands-Duitse tijd) tot aan het eerste daglicht. (Aad Jongbloed, Standort Holland. Duitse soldaten over hun oorlogstijd in Nederland (Walburg Pers. Zutphen, 1995), 24-25) Dit twee-urige wachtsysteem was dan mogelijk ook vigerend bij de kanaalbrug van Bénouville. Volgens auteur Stephen Ambrose landde de eerste Horsa om 00:16 uur bij de kanaalbrug gerekend naar Britse tijd: een polshorloge van Howards troep gaf dit tijdstip aan met stilstaande wijzers vanwege de harde schoklanding.(Ambrose, o.c., 14) Aldus zou er geen tijdsverschil hebben bestaan tussen de Middeneuropese tijd en de Britse dubbele zomertijd in de landingsdagen van zomer 1944. Of had de troep van majoor Howard soms vóór vertrek horloges aangepast aan de Duitse tijd op het vasteland, de wij-zers dus een uur teruggedraaid? Indien dát zo was, moet het toch wel ergens zijn vermeld, wat voor zover ik nu kan overzien niet het geval is. Déze casus blijft zodoende een hardnekkig probleem, omdat het Duitse wachtlopen van-af de even uren mij op zich geloofwaardig voorkomt. Bij een bestaand heb-bend tijdsverschil evenwel zouden Römer en Sauer om 23:16 uur Duitse tijd majoor Howards zweefvliegtuig Chalk 91 hebben moeten zien/horen landen en zou de datum voor hen nog 5 juni 1944 zijn geweest.
Dagboekaantekeningen uit de kuststreek van Normandië spreken betreffende de nacht van 5 op 6 juni 1944 herhaaldelijk van voortdurend en toenemend nachtelijk oorlogslawaai vanaf middernacht, d.w.z. 24:00 uur/00:00 lokale of Duitse tijd. (Cf. Mary Louise Roberts, D-Day Through French Eyes. Normandy 1944 (2014), 12: ‘It began a few minutes before midnight: a muffled, continuous noise.’; p.23:‘On Monday the fifth in the evening, we had all gone to bed and were sleeping when.in the middle of the night, we were awakened by a powerful rumbling.’; p.29: ‘Around 11:00 p.m. we finally decided to go to sleep, but shortly after midnight we were awakened with a start by the crash of thunder, bombs were exploding very near to where we were.’(i.e. in Caen).’) Bovendien is er de schijn–baar bevestigende verklaring van de Duitse onderofficier Hammel die op D-Day eveneens op wacht stond ten zuiden van Caen, ca.13 km. van Bénou–ville:‘Plotseling brak om middernacht van 5 op 6 juni de hele hel los.’ Ham-mel rekende als Duitse militair uiteraard met zijn eigen, Duitse tijd. Obser–veerde hij in dat geval de kortdurende, maar heftige Duitse luchtafweerre-acties op het zestal laag (ca. 200 meter hoogte) over het oostelijke Ornege–bied overvliegende Britse Halifax-bommenwerpers die de zweefvliegtuigen van majoor Howard hadden getrokken en doorvlogen naar Caen om fa–brieksterreinen te bombarderen en vandaar ruim terugdraaiden om over Cabourg waar geen afweergeschut stond opgesteld, de Kanaalkust weer te bereiken? Die zweefvliegtuigen stonden zeker vanaf 00:16 uur volgens Howards horloge, dus zijn Britse tijd, op Normandische grond. De eerst-volgende zestig Britse parachutisten (Pathfinders van de 22e Independent Parachute Company) werden pas vanaf 00:20 Britse tijd (GMT + 2) gedropt en ook hun zes Albemarle-bommenwerpers werden vanaf de grond be–schoten. Brigade–generaal Nigel Poett die nu samen met deze Pathfinders als parachutist bij Ranville was geland, zou daarentegen even later de kerkklok van Ranville onver–wacht ‘elf uren méér’ hebben horen slaan dan zijn polshorloge aangaf (01:00 uur), dus twaalf uur middernacht, Franse tijd, althans volgens auteur dr. N.Hugedé. Deze vermelding kan slechts een afgeleide zijn en hoeft niet uit Poetts eigen mond vernomen te zijn. (N.Hugedé, Le commando du pont Pégase, 93) Er was één uur tijdsverschil met Frankrijk, maar deze brigadegeneraal zou dat niet hebben geweten? Het is nauwelijks voorstelbaar. De Duitser Hammel zal in de omgeving van Caen echter níet -ik herhaal: niet- aan Howards sleepbommenwerpers of aan de volgende, bijna middernachtelijke lan–dingen van 23:20 uur (Duits-Franse tijd) van de weinige parachutisten-ter–reinmarkeerders (Pathfinders) van de 22nd Independent Parachute Company bij Ranville hebben gerefereerd als ‘de hele hel’, maar toch éerder aan grootscheepse Britse luchthandelingen én Duitse afweerreacties van 01:00 uur (Britse dubbele zomertijd’/GMT + 2) overeenkomend volgens de door mij geaccepteerde tijdsberekening met 24:00/00.00 uur Middeneuropese tijd (GMT+1).
Volgens de Britse Typhoon-jachtvlieger John Golley werd aan zijn groep piloten in het kantoor van Bureau Inlichtingen door een hoge landmachtof–ficier de officiële start van D-Day uit de doeken gedaan op 5 juni 1944 ‘rond middernacht’ (dus: Britse tijd):‘Heren,’ zei hij en wees nadrukkelijk op zijn horloge, ‘ik moet u mededelen dat op dit moment Britse, Canadese en Amerikaanse parachutisten neergelaten worden op Normandië om doelen van vitaal belang te veroveren.’ (John Golley, De dag van de Typhoon. De gevechten van het 245 Typhoon Squadron RAF boven Normandië, 1944 (Uitgeverij Hollandia. Baarn, 1987), 22-23). Blijkens dit citaat moet deze hoge officier hebben gerefereerd aan de massale Geallieerde parachutedroppings boven Normandië, maar die vonden feitelijk pas een uur later plaats: (even vóór) 01:00 (Britse dubbele zomertijd). Calculeerde hij de kleinschalige droppings van de Britse 22e Onafhankelijke Para-verkenners bij Ranville en de landing der zes zweefvliegtuigen van majoor Howards coup de main-groep er soms bij? Gebruikte hij een andere tijdrekening dan de Britse dubbele zomertijd/ GMT + 2? Dat is weer nauwelijks te geloven.
Een Duitse militaire bron, Obergefreiter-parachutist Rudolf Thiel van een op de Cotentin gestationeerd infanteriegevechtspeloton van het 6e Fallschirmjä–ger–regiment vermeldt -overeenkomend met vele Duitse bronnen-, de vroegste afsprongen van Amerikanen tijdens de aanvang van zijn nachtelijke observatiedienst:’Ik (..) keek op mijn horloge. Tien minuten vóór midder–nacht. (…) Na een paar minuten hoorde ik het vertrouwde, maar verre ge–raas van vliegtuigmotoren. (…) Het was 00.07 uur toen ik naar het noord–westen (naar de kust en Cherbourg) keek en allerlei soorten rode lichtkogels en helderwitte lichtsignalen zag. Dat kon maar één ding betekenen voor elke ervaren soldaat: De vijand valt aan!!!’. Dat deed de vijand ook: ‘vliegtui-gen’ (C 47 Dakota’s) dreunden daarna massaal over de Duitse posities en de eerste rapporten van het genoemde Duitse parachutistenregiment van even na twaalven noteren de eerste neergekomen Amerikanen ten zuiden van Carentan. (The Lions of Carentan, 87-88)
De nazi-Duitse, in Amerika uitgegeven krant Metzer Zeitung nr. 130 van 6 juni 1944 schrijft evenzo over de grote geallieerde luchtlandingen in Normandië: ‘The long anticipated attack by the British and North Ameri-cans on the coast of northern France began last night. A few minutes after midnight the enemy set down airborne units in strength and accompanied this with bombing raids in the area of the Seine bay.’ Natuurlijk moest op dit feitelijke nieuws een nazi-leugen volgen:’None of the German defence posi-tions were caught off guard.’(http://www.ebay.com/itm/Autographed-by-D-Day-vets-a-rare-Nazi-newspaper…,1) Er was inderdaad enige uitzondering: het bovenvermelde, verspreid opgestelde 6e Fallschirmjäger-regiment werd vrijwel direct door haar bevelhebber, majoor von der Heydte, in hoogste staat van alarm (‘Dit is de invasie!’) en op mars gezet. Dit elite-parachutistenregiment, eigenlijk toe-behorend aan de Luftwaffe, was hier gevoegd aan het grondleger, maar kon vrij onafhankelijk opereren.
Bedoelde deze krant nu met ‘a few minutes after midnight’ de Duitse/Mid-deneuropese tijdrekening of de Amerikaanse? ‘Airborne units in strength’. Waren die er? Jawel, maar vanaf 00:50 uur Britse tijd (23:50 Duits-Franse tijd, dus inderdaad rond middernacht lokale tijd) volgde de massale drop–pings uit bommenwerpers en C 47 Dakota-vrachtvliegtuigen van de 5e Pa–rachutistenbrigade (onder bevel van genoemde en iets eerder gelande brigadegeneraal Poett), van de para–troepen van de 3e Parachutistenbrigade, die van het Britse divisiehoofd–kwartier bij Ranville en de Amerikaanse der 82e en 101e Parachutisten-divisies boven Cotentin. Deze luchtvloten werd inderdaad langdurig ontvangen met zwáar Duits afweervuur dat wachtoffi–cier Hammel bij Caen (en meer nog zijn ontvangende Britse tegenstander!) zal hebben beschouwd als ‘de hele hel’.
Indien déze redenering standhoudt, bestond er absoluut een tijdsverschil van een uur, met dien verstande dat het tijdens de Tweede Wereldoorlog een uur vroeger op het Westeuropese vasteland was dan in Groot-Brittannië. Sinds 1940 loopt de British Double Summertime (BDS; ook Double Daylight Saving Time) volgens diverse literatuur twee uur vooruit op Greenwich Mean Time (GMT + 2). (Voor deze BDS, gehanteerd sinds de zomer van 1940 en lopend tot zomer juli 1945, zie b.v. British Double Summertime > periods of deviation, in: http://en.wikipedia.org/wiki/British Summer-Time, 1; cf. http://www.timeanddate.com/calendar/?year=1944&country=1. Het blijft mij onduidelijk waarom b.v. een Brits Naval Intelligence Report uit 1942 bij een tijdsopgave toch (kortweg?) refereert aan B.S.T. (British Summertime), cf. http://www.uboatarchive.net/R-184-Int…, 1 waar men *B.D.S. zou verwachten.)
Accepteert men het eveneens gepubliceerde voorstel om Duitsers en Fransen met een zomertijd van GMT + 1 te laten rekenen in Normandië in de zomer van 1944 (en níet met GMT + 2) dan kunnen meerdere onduidelijkheden, tegenstrijdigheden en gaten van een uur verschil in verschillende oorlogs-verslagen worden uitgeschakeld. (Een recent, hier vertaald voorbeeld van zo’n verwarrende en onwaarschijnlijke tijdsrekening vindt men in G.Bernage, The Panzers in (op omslag: and) the Battle of Normandy. 5 June to 20 July 1944 (Bayeux, z.j.: 2000?):‘Kort na middernacht -0015 uur voor de verkenners van kapitein Lilleymann (sic) in de Cotentin en om 0020 uur (sic) voor majoor Howards mannen bij Bénouville- sprongen (sic: laatstgenoemden landden per zweefvliegtuig) de eerste Luchtlandingstroepen boven Normandië af, om versterkt te worden door nieuwe golven parachuteringen. Om 0030 uur werd informatie omtrent de geallieerde droppings doorgegeven aan het hoofdkwartier van het 125ste Pantsergrenadierregiment in Vimont (majoor Hans von Luck). De informatie werd doorgegeven aan het divisiehoofdkwartier te Saint-Pierre-sur-Dives. Om 0035 uur werd de divisie in staat van hoogste alarm gezet.’ Bernage wil dus beweren met zijn tijdsweergaven dat 10 tot 15 minuten na de allereerste luchtlandingen van Amerikanen (verkenners) en Britten (aanvalsgroep bij de Ornebruggen) een eenheid van de Duitse 21e Pantserdivisie te Vimont en daarmee de divisie als zodanig werd gealarmeerd. Die Duitse hoofdkwartieren, zo is algemeen bekend, reageerden die betreffende nacht veel te laat! Zelfs generaal Blumentritt van de staf van OB-West te St.Germain bij Parijs noteerde over de eerste ontvangen (deels valse) inlichtingen uit het nachtelijke veld: ‘Op 6 juni 1944, rond 0015-0030: de eerste parachutistensprong bij de monding van de Vire, bij Carentan en later bij Lisieux.’ (Blumentritt, in: D.C.Isby, The German Army at D-Day, 171; bij Lisieux werden stropoppen gedropt, geen parachutisten) Het kan toch niet zo zijn dat von Rundstedts hoofdkwartier van OB-West aan de Seine op precies het moment van de verrassende nachtelijke afsprong der Amerikanen boven Cotentin telefonisch werd ingelicht,… en dan nog over zeer verspreide drops! In feite geeft auteur Bernage de min of meer correcte Brits-Amerikaanse spring-en landingstijden voor de luchtlandingstroepen, gerekend naar, moeten wij aannemen, de Britse Dubbele Zomertijd (majoor Howard landde als eerste op 6 juni 1944 om 00:16 (Britse tijd) bij Bénouville: zijn horloge bleef tijdelijk stokken) en de juiste communicatietijden van het 125e Regiment van von Luck van de 21e Pantserdivisie naar een Duits Kriegstagebuch dat natuurlijk naar Duits-Middeneuropese tijd rekende die toen blijkbaar een uur vroeger aanhield dan die Britse dubbele zomertijd! De historische waarheid moet dus zijn dat majoor von Luck een uur plus een kwartier later inlichtingen over de eerste luchtlandingen kreeg. De beide wachten op de brug van Bénouville zagen –zonder het te beseffen- dan Howards troep landen niet op 6 juni, maar op 5 juni 1944 ’s avonds om 23:16 uur Duitse tijd. Hier verschilt, al naar gelang de waarneming van de strijdende partijen, niet alleen de tijd, maar ook de datum!) De Franse auteur dr. Norbert Hugedé beaamt dit tijdsverschil in zijn Le commando du pont Pégase (1985), 12 en maakt voorts als enige gewag van een zelfs nog gecompliceerdere rekening, namelijk dat het in Normandië in de zomer van 1944 officieel één uur vroeger was dan in Groot-Brittannië, maar door de lokale plattelandsbevolking tevens officieus een zonnetijd is gehanteerd die twee uren vroeger viel dan de Britse dubbele zomertijd. Wel–ke van beide lokale tijdsrekeningen men ook wil aanhouden, geen daarvan berechtigt een serieus verhaal van Georges Gondrée, caféhouder bij de kanaalbrug in Bénouville. Die Normandische getuige heeft beweerd dat zijn vrouw majoor Howards zweefvliegtuig hoorde crashen rond 01:00 uur in de nacht van 5 op 6 juni 1944, wat zou moeten beduiden dat de lokaal-Duits/Franse tijd een uur later was dan de Britse? (In de eerste zin van het boekje van de Fransman Georges Blond, Invasie 6 juni 1944 (Hoorn, z.j.), de Nederlandse vertaling van zijn Le Débarquement (1951; 1953): ‘De 6e juni 1944, enige minuten na één uur in de morgen, werd de eigenaar van het café dat in Rénouville (sic, lees: Bénouville) ligt, aan het uiteinde van de brug die het kanaal van Caen overspant, plotseling uit zijn slaap gerukt.’ Er zou op dat moment volgens Blond nog een Duitse schildwacht op de brug hebben gestaan en dus moet boven vermeld tafereel zich nog vóór de Britse bliksemaanval afspelen. Overigens is ook dit oudere boekje van Blond op meerdere punten onbetrouwbaar, getuige bijvoorbeeld een bewering als:’De 19e juni 1942 had de amfibie-operatie tegen Dieppe plaats.’, aldus op p.31. Dat Operatie Jubilee, de desastreuze testaanval van Britten en Canadezen, in werkelijkheid op 19 augustus 1942 werd uitgevoerd, is gemakke–lijk verifieerbaar.) Dezelfde foutieve tijdsaanduiding wordt in dezelfde context zonder enig commentaar overge–nomen door zijn landgenoten G. Bernage, J.P. Benamou en P.Lejuée (In ‘Pegasus Bridge. 6e Airborne. Jour J à Bénouville-Ranville’, in Historica no. 34: Normandie 1944 (Editions Heimdal. Bayeux, 1993), 23:’Quelques minutes après une heure du matin, (heure francaise), le 6 juin 1944, Georges Gondrée dort pres du pont (…) il est reveillé par sa femme (die het eerste toestel had horen crashen)’; ook in J.Howard en P.Howard Bates, The Pegasus Diaries, 129) en op een Franse website. ( http://www. normandie44lamemoire.com/images:benouville:‘Vers 1 h(eure) du matin, les 150 hommes menés par le major Howard atterissent en planeurs..’)
Door een recente Britse auteur wordt zij eveneens gesuggereerd. (David Stafford in zijn overigens voortreffelijke Ten Days to D-Day, 274 (‘At 9.15 p.m. European time (8.15 p.m. British time)…’) Daar de landingstijd van de eerste Horsa bij de kanaalbrug te Bénouville volgens majoor Howards horloge en dat van een soldaat in werkelijkheid 00:16 uur (uiteraard Britse dubbele zomertijd) was, zou men toch verwacht–en dat de heer Gondrée óf 23:16 (Duits-lokale tijd) óf 22:16 (agrarisch-Normandische tijd) op zijn eigen wekker moet hebben gezien. (Voor de Britse landingstijd zie S.E.Ambrose, Pegasus Bridge2, 29; 88 (in titel); 173. Het Zweefvliegtuigenregiment rapporteerde dit tijdstip echter als 00:18, zie N.Barber, The Pegasus and Orne Bridges, 299, Ch.6, n.2 (b); 300, n.6) Zo luidt voor onze eigen stelling affirmatief de gedenkplaat op het gemeentehuis van Bénouville: ‘Première Mairie de France libérée le 5 juin 1944 á 23h45 par les Parachutistes Anglais’. Dat betreft dus de in de zomer van 1944 gelden–de lokaal-Franse oftewel Duitse/Middeneuropese tijd. Zeker in het geval van een tijds–aanduiding omtrent D-Day gegeven door Normandische burgers, maar soms ook door Duitsers in Normandië, moet men bijgevolg op zijn hoede zijn of niet wordt gerefeerd aan de plattelandstijd van twee uren vroeger dan de Britse zomertijd. (In het recente boek van M.W.Bowman, Terugblik op D-Day. Ooggetuigen vertellen (2004), 41 schijnt de Duitse korporaal Rudolph May die in de nacht van 5 op 6 juni 1944 observatiedienst had in de kerktoren van Ste.Mère Église, met die Normandische plattelandstijd te rekenen:‘Omstreeks 24.00 uur (02.00 uur Britse tijd) hoorde ik vliegtuigen overkomen.’ Korporaal May was toentertijd echter zeker getuige van de massale dropping der Amerikaanse parachutisten van 01:00-01:15 uur (Britse dubbele zomertijd). Bowman berekent hier het tijdsverschil helemaal verkeerd.Vgl. daarmee Gilles Perrault, Het geheim van D-Day (1967), 218:’De klokken (in Normandië) gaan middernacht slaan. In de lucht staan de Amerikaanse en Engelse parachutisten al rechtop in de kist, klaar om te springen.’ Die de correcte synchronisatie geeft.) In mijn werk wordt steeds expliciet vermeld wanneer Britse dubbele zomertijd (GMT + 2) wordt bedoeld en wanneer de -naar ik toch aanneem- (officiëel in Frankrijk geldende Middeneuropees-Duitse) tijd van één uur vroeger. (Voor de geldende Britse dubbele zomertijd in de oorlogsperiode zie: Majoor John Howard (implicerend), in J.Howard en P.Howard-Bates, The Pegasus Diaries, 128-129:’It should be remembered that the (Britse) Army was operating by British time that night (= 5/6 June 1944)’.Horsa-piloot Roy Howard:’(…) en om tien over half elf, toen het bijna donker was –we hadden in die dagen dubbele zomertijd- stegen we op, (…).’, in: M.Arthur, Vergeten stemmen van de Tweede Wereldoorlog, 363. Cornelius Ryan, De langste dag4, 87:’Alle in dit boek vermelde tijden hebben betrekking op de de dubbele Engelse zomertijd -dus één uur later dan de Duitse Midden-Europese tijd.’ Desondanks vangt dit boek toch aan met lokale Frans-Duitse tijden, wat pas vanaf p. 31 duidelijk wordt gemaakt. Ken Ford, D-Day 1944 (3): Sword Beach and the British Airborne Landings (Osprey Publishing. Oxford, 2011), 32 geeft voor uuraanduidingen de Britse tijd. Richard Vinen, The Unfree French. Life under the Occupation (Penguin Books. 2007), 331-332 met noot 36:’In 1940 the Germans had decreed that occupied France would work on German time. The Allies did not impose their time zones on France, though the large American base at Cherbourg (na de bevrijding) kept its clocks on what locals described as ‘American time’, an hour ahead of those of the town.’ Ian Kershaw, Tot de laatste man, 418 over de Duitse capitulatie te Reims:’Alle militaire operaties moesten eindigen op 8 mei om 23:01 Midden-Europese tijd, een minuut na middernacht op 9 mei in Londen.’ De daarbij horende voetnoot 105 expliceert op p.562:’Groot-Brittannië had tijdens de tweede wereldoorlog de ‘dubbele zomertijd’ ingevoerd. Daardoor lag Groot-Brittannië een uur voor op de Midden-Europese tijd.’ Een affirmatief en bijna contemporain militair document, de overgave-instructies die veldmaarschalk Montgomery begin mei 1945 op de Lüneburger Heide bij Hamburg aan een drietal Duitse afgevaardigden had laten overhandigen, bevatte in punt 2 alleen de expliciet-Britse tijdsaanduiding: ‘Alle vijandelijkheden door Duitse strijdkrachten te land, ter zee of in de lucht in de bovenvermelde gebieden <zullen> ophouden om 08:00 uur, Britse dubbele zomertijd, op zaterdag 5 mei 1945.’ Richard Collier in D-Day, [150]:’Now, at 10.15 p.m., German Central Time on June 5 -one hour earlier than British Double Summer Time -came a string of personal messages.’; desondanks gaat het fout op p.157 van dit zelfde werk (zie onder). S.E.Ambrose, D-Day June 6,1944. The Climactic Battle of World War II, 19, noot:’British double-daylight savings time. French time was one hour earlier. Throughout Nazi-occupied Europe, clocks were set at Berlin time, and the Germans did not use daylight savings time, while the British set their clocks two hours ahead.’ Gilles Perrault, Het geheim van D-day (Prisma 1233. Het Spectrum. Utrecht/Antwerpen, 1967), 191, noot 20 (over de maand juni 1944):’Het zal hier voortaan steeds om de Engelse tijd gaan, een uur later dan de Duitse.’ Da(a)n van der Vat, D-Day. De langste dag, 6 juni 1944, 13 vermeldt voor 4 juni 1944 betreffende Southwick House bij Portsmouth, Zuid-Engeland: ‘vanwege de Dubbele Zomertijd was het extra lang licht’. Zo eveneens B 17-boordschutter Wilbur Richardson, in: M.Bowman, Terugblik op D-Day, 22: ‘Met de dubbele zomertijd werd het pas heel laat donker’. Aldus ook John Toland in diens biografie Hitler (Wordsworth edition. Ware, Herefordshire, 1976, herdr. 1997, 1998), 784:’6 juni was nauwelijks vijftien minuten oud, Britse Dubbele Zomertijd, toen een achttienjarige parachutist, Murphy genaamd, in de tuin van een schooljuffrouw in Ste. Mère Église viel. Het was het begin van D-Day. Binnen een uur begonnen vage en tegenstrijdige rapporten commandoposten van het Duitse Zevende Leger te overspoelen. Het was 3 uur ‘s nachts, Duitse tijd, voordat (von) Rundstedt het hoofdkwartier van het opperbevel dat thans op de Obersalzberg was gevestigd, informeerde dat belangrijke parachutisten- en zweefvliegtuiglandingen waren uitgevoerd in Normandië.’ Ste. Mère Église ligt midden op het schiereiland Cotentin. Parachutist Murphy was een verkennende Pathfinder, één der vroegst gesprongen Amerikanen. (Zie C.Ryan, De langste dag, 95) Een Amerikaanse parachutist van de 101e Parachutistendivisie als Donald Burgett vermeldt in zijn oorlogsmemoires dat hij met zijn stick sprong boven hetzelfde Cotentin vanaf ‘1 uur 14 in de nacht van 5 op 6 juni 1944’, ongetwijfeld Britse tijd aanhoudend (D.R. Burgett, Het begin: D-Day, 97). Burgett sprong klaarblijkelijk precies een uur na Murphy. Een bevestiging van Burgetts springtijd vindt men in Ryan, De langste dag4, 95 die 01:15 aangeeft voor de mannen die massaal werden geparachuteerd na de para-verkenners. Volgens Martin Bowman, Terugblik op D-Day, 41 echter was de Britse tijd ter plekke toen twee uur later! Volgens hem hoorde de Duitse korporaal Rudolph May die zich als nachtelijk waarnemer bevond in de kerktoren van Ste.Mère Église, in de nacht van 5/6 juni 1944 ‘omstreeks 24:00 uur (02:00 uur Britse tijd) (…) vliegtuigen overkomen’ (lees: Amerikaanse C 47’s met parachutisten). De auteur rekent een uur te veel later. Men leze: Duitse tijd 24:00 uur = Britse tijd 01:00 uur. In Paul Carell, Sie kommen! (1960) = Ils arrivent (1962)= Invasion. They’re Coming! The German Account of the Allied Landings and the 80 Days’ Battle for France (New York, 1963; Bantam S2733/3. London/New York, 1964) wordt van een tijdsverschil helemaal geen gewag gemaakt. Wanneer deze auteur het toenmalige tijdsverschil toch heeft gesynchroniseerd, heeft hij dat nergens aangegeven. Toen, volgens auteur Carell, de kathedraalklok van Rennes in Bretagne juist middernacht (lokale, dus Duitse tijd) had geslagen, sprong generaal-majoor James Gavin, de jonge bevelhebber van de Amerikaanse 82e Luchtlandingsdivisie (‘All American’), boven het schiereiland Cotentin uit zijn Dakota (wat klopt) en ‘some fifty miles away, east of the Orne, British parachutists would at the same time be stepping out of their machines, and gliders would rush down to the ground with a swishing sound.’ Evenzo viel volgens auteur Richard Collier in zijn D-Day, 157 het middernachtelijk uur (lokale, dus Duitse tijd) waarop de Duitse generaal Marcks in St. Lô ter ere van zijn verjaardag werd toegesproken door zijn staf, samen met het moment waarop majoor Howards strijdmacht in de zes zweefvliegtuigen de landing inzette boven Normandië (in feite landde Howard om 00:16, Britse tijd). Het landen van de eerste parachutisten en zweefvliegtuigen geschiedde inderdaad een weinig na middernacht, maar dan wel gerekend naar Britse dubbele zomertijd. Toen de kathedraalklok van St.Lô twaalf uur ‘s nachts (uiteraard lokale tijd) sloeg en generaal Marcks werd gefêteerd op het keerpunt van 5/6 juni 1944, had majoor Howard de brug bij Bénouville op dat moment al langer dan een half uur in handen en was het reeds 6 juni 1944, gerekend naar Britse Dubbele Zomertijd. Auteur Collier geeft elders in zijn boek dat tijdsverschil wel expliciet aan (Collier, D-Day, 150)!
Excursus 2.
Ode aan de gevallenen
For the fallen van L.Binyon als opschrift in
Christchurch Cathedral, Christchurch,
Nieuw-Zeeland.
(Detail naar: https://en.wikipedia.org/wiki/For_the_Fallen#/media/File:Christchurch_Cathedral_Memorial.JPG)
Niet oud zullen zij worden
zoals wij, nabestaanden, oud worden;
leeftijd zal hen niet vermoeien,
noch de jaren veroordelen.
Bij het ondergaan van de zon
en in de ochtend
zullen wij hen gedenken.
Laurence Binyon
(1869-1943),
Brits dichter
Britse sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog (the Great
War) traditionele, nu van kunststof vervaardigde rouwkrans
van poppy’s (klaprozen) die doen denken aan het bloed ver–
goten door gesneuvelde Britse militairen. Bovenstaande bij
het Musée Mémorial Pégasus is ter nagedachtenis van 2nd
Bn (bataljon) Oxfordshire and Buckinghamshire waartoe
Compagnie D van majoor John Howard behoorde. (https://www.facebook.com/MuseeMemorialPegasus/photos/pcb.3995982680505993/3995982463839348/)
Serjeant (sic) Christopher Cyril
(‘Pete’) Barwick sneuvelde op
24-jarige leeftijd. Liggend in
een greppel bleef hij vuren op
een deels ín die greppel nade-
rende Duitse tank (of geschuts-
wagen op rupsbanden?) op 7 ju-
ni 1944 bij Hérouville. Hij ligt
begraven op Hérouville Ceme-
tery.
(https://www.radata.org.uk/people/christopher-c-barwick)
Grafsteen van Lance-Corporal
Frank Leslie Minns (30 jr.),
brenschutter in Compagnie D,
‘Ox and Bucks’, op de New
Communal Cemetery in He-
rouvillette, Calvados, Norman-
dië.
(http://www.inmemories.com/Cemeteries/herouvillette.htm)
Bovenstaande ode werd ook te velde in Normandië in 1944 voor gesneuvel–den opgelezen door Britse padres, legeraalmoezeniers. Alle bronnen over D-Day wijken logischerwijs van elkaar af waar het gaat om exacte aantallen gewonde, vermiste of gesneuvelde soldaten. De volgende cijfers zijn dus bij benadering. Uiteindelijk kon worden geconstateerd dat 16 parachutisten van de 5e Parachutistenbrigade van brigadegeneraal Nigel Poett waren gesneuveld of dodelijk verongelukt, 82 gewond raakten en 432 leden vermist bleven onder wie talrijke verdronkenen in het ondergelopen land achter Varaville.
Reeds tijdens grootscheepse landingsoefeningen in Engeland voorafgaande aan D-Day hadden de geallieerden honderden manschappen door ongelukken en een sporadische Duitse motortorpedobootraid (bij Slapton Sands) verloren. 175.000 goed getrainde en gemotiveerde Amerikaanse, Britse en Canadese manschappen van de Geallieerde Expeditionaire Strijdmacht (ca. twee miljoen man sterk) werden de eerste 24 uur van 6 juni 1944 in Normandië aan land gezet. Zo’n 2500 van die mannen zouden luitenant Brotheridge nog diezelfde dag in de dood volgen. Op Omaha Beach bij St.-Laurent en Colleville-sur-Mer sneuvelden alleen al 1000 van de 1465 op D-Day gedode Amerikanen. Het aantal gewonden en vermisten ligt vele, vele malen hoger.
De Duitsers hadden op die dinsdag 6 juni mogelijk tussen de 4000 en 9000 doden, gewonden en vermisten te betreuren. Na afloop van alle gevechten in Normandië werden ongeveer 10.000 gesneuvelde en 60.000 krijgsge–vangen gemaakte Duitsers geteld. Onder die 10:000 gedode Duitsers en bui-tenlandse militairen in Duitse dienst kunnen de vijftien maten (o.a. Feldwebel Gregor Ackermann en de man die landmijnen vanuit de noord–oostelijke loopgraaf wilde uitleggen) van de overlevende kanaalbrug–wachten Unteroffizier Riet, Gefreiter Weber, Obersoldat Helmut Römer en soldaten Erwin Sauer en Janusch Marschilinski worden geteld. Bij de Or–nebrug sneuvelde minstens één Duitse mitrailleurschutter door het effec–tieve mortierschot van sergeant Charles (‘Wagger’) Thornton.
Excursus 3.
Memorabilia
Naoorlogse gedachtenis aan Pegasus Bridge in o.m. de vorm van met name modelbouwdozen, modellen en wargames lijkt slechts toe te nemen:
Duitse Stahlhelm als souvenir (1954) kennelijk afkomstig uit
het Ornegebied. Tot andere militaire vondsten behoren de op–
gedregde verroeste brengun van Fred Greenhagh uit de poel
naast landingszone X bij de kanaalbrug (heden in het Musée
Mémorial Pégasus) en enige Britse militaire objecten afkom–
stig van het bouwterrein (vanaf 2018) tussen de kanaalbrug en
de weg naar Le Port.
Zelfs een krabbel van een Compagnie
D-veteraan als Tom Packwood uit 25
PLN (1e Peloton) werd voor 50 dollar
ter veiling aangeboden, plus 21 dollar
verzendkosten.
(https://www.ebay.com/itm/352789017068)
Decoratieve magneet als verkrijgbaar in het Musée
Mémorial Pégasus in Bénouville.
(Eigen foto)
Landingzones X bij de kanaalbrug (links) en Y bij de
Ornebrug te Ranville herdacht op plakettes met het
Onjuitse opschrift Operation Deadstick. ‘Deadstick’
was níet de historische zweefvliegtuigenlandingso-
peratie van D-Day, maar een zweefvliegtuigenoefe-
ning voor deze landing die er aan vooraf ging. Coll.
Chalk Living History.
(https://mobile.twitter.com/ChalkLH/status/1534242464311255041/photo/1)
Memorabilia: allerlei eerste dag–enveloppen, ansichtkaarten en
foto’s voorzien van handtekeningen van coup-de-main-deelne–
mers blijken gewild te zijn. Hier een kaart met handtekening van
Horsa-piloot Staff Sergeant Peter B. Boyle.
(https://www.worthpoint.com/worthopedia/wwii-pegasus-bridge-glider-pilot- )
Chaucer Auction bracht deze envelop (15 juni 1974) ter herdenking
van de 30e verjaardag van Operatie Overlord voorzien van de hand–
tekening van kolonel Henry John (‘Tod’) Sweeney, voormalig lui–
tenant bij Compagnie D ‘Ox and Bucks’, ter veiling in 2020.
Herinnering aan de 50e verjaardag van het GPR, met o.m.
een afbeelding van piloot James (‘Jim’) H. Wallwork.
Envelop voor de 45e herdenking van D-Day (6 juni 1989)
met handtekening van majoor John Howard. De plaats toont
de aanval over de kanaalbrug richting (de tuin van) café
Gondrée, 5/6 juni 1944. Andere exemplaren kunnen de hand-
tekeningen van veteranen Ted Noble, Tom Packwood, Da-
vid Wood en Roy Howard (GPR) dragen.
Envelop (1994) uitgegeven ter gelegenheid van de 50e
verjaardag van de inname van beide Normandische
bruggen in het kader van Operatie ‘Overlord’ en voor-
zien van de handtekening van majoor John Howard.
Coll. The Parachute Regiment, Browning Barracks,
Aldershot, Engeland
Britse herdenkingsenvelop (1985): De historische mars
<over Pegasus Bridge> van doedelzakspeler Bill Millin in
het kader van Veertig jaar overwinning in Europa. Mét
signatuur van majoor John Howard (rechtsonder). Opval-
lend is de weergave hier van 1st Special Service Brigade–
bevelhebber the Lord Lovat in standard battle-dress, ter–
wijl ooggetuigen beweren hem over de brug te hebben
zien marcheren omgekleed in een witte koltrui. Coll. Pie-
ter Jutte.
(https://www.strijdbewijs.nl/d/day1.htm)
Serie Britse D-Day-herdenkingspostzegels van de Royal Mail Mint
uit 1994 toont o.m. (uiterst rechts)‘Advancing inland from Ouistre-
ham’: oprukkende Commando’s achter een DD Drive-Sherman-
tank (https://www.collectgbstamps.co.uk/explore/issues/?issue=189#collectgbstamps-6;
laatste zegel ook in:
https://www.collectgbstamps.co.uk/explore/issues/?issue=189;
Alamy, image ID:FE5P7R, in: https://www.alamy.com/stock-photo/d-day-50th-anniversary.html)
Britse game Bolt Action: Pegasus Bridge (2nd ed.)
(https://eu.warlordgames.com/products/pegasus-bridge-second-edition)
Ajax games-bordkrijgsspel: Operation Commando:
Pegasus Bridge (2014); ontwerp:P.O.Barome en
Pascal Bernard; kunstenaar: Nicholas Jamme.
(https://boardgamegeek.com/boardgame/167975/operation-commando-pegasus-bridge)
1:72-Modelbouwdoos Italeri No. 6194: Pegasus Bridge.
Airborne Assault.
De 1:72 Heller-bouwdoos D-Day Air Assault bevat
een Horsa-model (52313) dat van decals voor toe–
stel Chalk 91 van piloot Jim Wallwork en majoor
John Howard is voorzien. De tekening van het
model toont een brede laaddeur aan bakboord
die in werkelijkheid niet aanwezig was.
Maquette met rolhefbrug (1934) over het Kanaal van Caen bij
Bénouville naar 1:72-model Italeri No.6194.
Decals van 1:72-model Italeri No. 6194.
(https://www.italeri.com/en/product/2816)
1:72-Modelbouwdoos Italeri No.6194: Pegasus Bridge. Airborne Assault
1:72 Airfix-modelbouwdoos A05036: Airspeed A.S.51 Horsa Mk.I/II.
(https://www.scalemates.com/nl/kits/airfix-a05036-airspeed-as51-horsa-mki-ii–109399)
Op deze maquette ten behoeve van een wargame is op de westelijke
kanaaloever de kruising van Bénouville (rechts) ten onrechte
achter en veel te dicht op café Gondrée afgebeeld uit ruimtegebrek
en is geen viersprong.
(https://dhcwargamesblog.wordpress.com/2016/12/27/pegasus-bridge-a-horsa-glider-and-other-things/)
Duitse soldaat met lichtkogelpistool
afgebeeld op de omslag van
boardgame Pegasus Bridge van The
Avalon Hill Game Company. In wer-
kelijkheid stond deze Helmut Römer
aan de noordoostelijke zijde van de
kanaalbrug, niet op de westelijke als
hier afgebeeld.
(https://boardgamegeek.com/boardgame/8613/pegasus-bridge-asl-historical-module-4)
Warlordgame ‘Pegasus Bridge’ (2nd edition),
Van Bolt Action. Model van café Gondrée.
(https://www.google.com/imgres?imgurl=https%253A%252F%252Ffrontline)
Model van café Gondrée van 4GROUND:
28S-WAW-127.
(https://www.asterwargame.com/products/4ground-cafe-gondree-28mm)
3D-model Cafe Gondree van WOW-Buildings.
Koffiemok met aquarelafbeelding
van Pegasus Bridge en café Gon–
drée vervaardigd door Bill Holkham.
Dezelfde afbeelding is verkrijgbaar
als wandplaat, i-phone-étui, t-shirt,
postkaart, bankkussen of linnen tas….
Ansichtkaart verkrijgbaar via postcard-hq
uit Newcaste-upon-Tyne, Engeland, ob-
jectnr. 304423212593.
Over the top-omslag van spel Heroes of Normandy–
Pegasus Bridge.
(https://www.walmart.com/ip/Heroes-of-Normandie-Pegasus-Bridge-Scenario-Expansion/49163495)
Kaart van Rodger MacGowan voor
krijgsspel Pegasus Bridge in: S&T
Magazine 22 (1988). Met Lt.Sween
wordt wel Lt.Sweeney met Capt.
Nielson Capt.Neilson bedoeld.
(https://twitter.com/RBMStudio1/status/1079954104766492672/photo/3)
Modern ontworpen stoffen,
bedacht embleem van Military
Collectibles4U.
Bankkussen (throw pillow) met appliqué’s
Bankkussen (throw pillow) met opdruk van
bouwpakkettekening van 1:300 wargaming
model van Pegasus Bridge naar ontwerp
van Radwulf
Excursus 4.
Lied Curly van Candy Godbold over haar grootvader, Corporal Charles (‘Claude’) Godbold (1915-2008)
Charles Godbold, veteraan van Compganie D ‘Ox and Bucks’ bleek later -dan in rang van sergant- zijn militaire medailles in 1962 om nog onbekende te hebben teruggezonden, aldus bezong zijn kleindochter, Candy Godbold. Zij componeerde een song over haar grootvader, getiteld Curly dat is te be–luisteren via Youtube.
Curly
You were a Corporal in the ‘Ox and Bucks’ Light Infantry
You were in command of Platoon 2 D Company
Messages of hope you painted on glider walls
Before you soared into the sky to find the river Orne (In feite: het Kanaal van Caen)
Major John, he trained you hard, live gunfire through the night
That you might capture bridges and be ready for a fight
They armed you with a parachute and a PIAT gun (N.b. In de zweefvliegtuigen werden géen parachutes meegenomen!)
You silently descend into the dark, nowhere to run
Did your time at Kyber Pass prepare you for all this? (Bedoeld wordt de Khyber Pass, tussen Pakistan en Afghanistan en de Third Afghan War tijdens de jaren ‘30)
From Bethnal Green to Dagenham, escaped before the Blitz (Bethnal Green is de naam van een wijk en een metrostation in Londen waar Charles Godbold heeft gewerkt. Dagenham is een Londense wijk bekend van een grote fabriek van Ford-automobielen. Hoogstwaarschijnlijk heeft Godbold op die fabriek een tijd vóór najaar 1940 gewerkt.)
It’s strange to think, a small change to the path you chose to take
would result in a difference to the man that time did make
You laid upon the riverbank and to your great surprise
The weapon that you fired caused a gunboat to collide (De gunboat was in werkelijk een met een klein boegkanon bewapende peiltrawler of Vorpostenboot van de Kriegsmarine.)
No more grenades, no more bullets bursting from a gun
Ham and Jam!, Oh! Ham and Jam!: the battle here was won,
That was not the end for you, the war had more in store,
As if you hadn’t seen enough, been stricken to the core,
Your grand prize for your success in old East Germany,
Became a POW at Stalag 11-B (‘Krijgsgevangene in Stammlager X1B’: dit Duitse kamp bevond zich ten oosten van de stad Fallingbostel, Beneden-Saksen, Noordwest Duitsland. Er zaten hier en nevenkampen Europese, Russische, Amerikaanse en Canadese krijgsgevangenen. De meeste moesten arbeid verrichten en velen waren er ondervoed. Het kamp werd bevrijd op 16 april 1945 door het Britse ‘B’ Squadron, 11th Hussars en een verkenningsgroep der 8th Hussars.),
Freedom at last, the Desert Rats , they liberated you, (Desert Rats: bijnaam van Britse 7e Pantserdivisie die had gevochten in Noord-Afrika.)
It’s hard to think about the torture that you suffered through
and when you sent your medals back in 1962
the distant memories of the brave soldier you once knew.
(Candy Goldbold publiceerde de song in tekst, beeld en geluid op https://vocal.media/poets/curly)
Excursus 5.
Slagorde van Duitse veldleger op D-Day in het Ornegebied, Normandië
Onder bevel van:
Oberkommando der Wehrmacht (m.b.t. verplaatsing) (Adolf Hitler en OKW)
Oberkommando West (veldmaarschalk Gerd von Rundstedt)
Heeresgruppe B (veldmaarschalk Erwin Rommel)
7e Armee (generaal Friedrich Dollmann)
84e Armee Korps (generaal der artillerie Erich Marcks)
716e Infanteriedivisie (ca.7.700 man) (luitenant-generaal Wilhelm Richter)
736e Grenadiersregiment (kolonel Ludwig Krug)
1e Bataljon, 4e Compagnie (ca.50 man) (majoor Hans Schmidt,
hoofdkwartier: Ranville)
1 (half-) peloton) (18 man) als bruggengarnizoen bij Bénouville en Ranville (sergeant Georg Ackermann)
-restant 4e Compagniecompagnie gelegerd in Merville.
346e Infanteriedivisie (luitenant-generaal Erich Diestel)
6e Zelfstandige Fallschirmjäger-regiment (luitenant-kolonel Fr. von der Heydte)
1 eenheid, hoofdkwartier Bréville (o.a. pelotonscommandant sergeant Heinrich Heinz Hickman)
Onder bevel van:
Oberkommando der Wehrmacht (m.b.t. verplaatsing) (Hitler en OKW)
84e Armee Korps (generaal der artillerie Erich Marcks)
716e Infanteriedivisie (luitenant-generaal Wilhelm Richter)
21e Pantserdivisie (OKW-reserve) en haar bewapening
Divisiehoofdkwartier (Caen):
1 hoofdkwartierspeloton in stafwagen (Generalmajor Edgar Feuchtinger (vanaf 1 augustus 1944: Generalleutnant))
G1: Major Heeringer
G2: Hauptmann Vorster
G3: Major Freiherr von Berlichingen (tot eind augustus)
G4: Major Freiherr von Lüdinghausen
-Verkenningseenheid: 1 motorfietspeloton met zwaar machinegeweer
-Divisieveiligheidscompagnie: 2 pelotons met zwaar machinegeweer in Sdkfz 251/1-gepantserd halfrupsvoertuig + 1 PAK 40-anti-tankkanon
-Granaatwerperbatterij: 1 gemechaniseerde ReihenwerferNebelwerfer/ Somua MCL S 303(f)-halfrupsvoertuig
22. Panzer Regiment (Oberst/majoor Hermann von Oppeln-Bronikowski)
-Regimentshoofdkwartier: 1 hoofdkwartier-Pzkfw IV/H- + 1 verkennings-Pzkpfw III/M-tank
-Luchtafweercompagnie: 3 stuks 20 mm.-luchtdoelgeschut en tractors; (tegen juni ’44:) 3 Flakpanzer 38
-I. Panzer Abteilung (Hauptmann von Gottberg)
-1 hoofdkwartier-Pzkpfw IV/H- + 1 verkennings Pzkpfw III L/M-tank
-4 tankcompagnieën, elk met 3 Pzkpfw IV/H-tanks
{-4e Bataljon (Abteilung) = 4. Kompanie (met luitenant Werner Kortenhaus)}
-Flak Kompanie met 3 stuks 20 mm.-gemechaniseerd luchtdoelgeschut + 1 gemechaniseerd 75 mm.- PAK 40-kanon op GW H39
-II. Panzer Abteilung (Majoor Vierzig)
(april:)
-1 hoofdkwartier-Pzkpfw IVH-tank + 1 verkennings-Bef.Somua
-5. Kompanie: 1 Pzkpfw IV/H +1 Pzkpfw IV/G-tank
-6.Kompanie: 1 Pzkpfw IV/H + 2 Somua
-7. Kompanie: 1 Pzkpfw IV/H + 2 Somua
-8. Kompanie: 2 Somua + 1 Hotchkiss gemechaniseerd antitankgeschut PAK 40
(juni:)
alle compagnieën met 1-2 Pzkpfw IV/H-tanks
125. Panzer Grenadier Regiment (Major Hans von Luck)
-Regimentshoofdkwartier: 1 hoofdkwartier in Sdkfz 251/1-gepantserd halfrupsvoertuig
-1 geniepeloton met geweer en vlammenwerper in vrachtwagen
-1 verkenningspeloton met 1 zwaar machinegeweer op motorfietsen
-1 infanterie-geschutscompagnie: 1 150 mm.-gemechaniseerd (Gesch Pz sFH 13 Lorraine) kanon
-1 Panzer jäger-compagnie: 1 PAK 40-kanon achter vrachtwagen
-1 Nebelwerfer-compagnie: 1 gemechaniseerde Reihenwerfer Somua (20-loops) of Somua MCG of MCL-halfrupsvoertuig
-1. Gepanzerte Abteilung (Major Liehr)
-bataljonshoofdkwartier: 1 hoofdkwartierspeleton in Sdkfz 251/1-gepantserd halfrupsvoertuig
-3 infanteriecompagnieen: elk met 3 geweerpelotons in SPW 107 (Unic)
-1 zware wapens-compagnie met 1 75 mm.-gemechaniseerd anti-tankkanon (Gesch Igkw Somua, PAK 40 en MCG S 307-halfrups) en 1 Gesch Igkw P 107-luchtdoelkanon
-1. Gemotoriseerde Abteilung (Hauptmann Kurzow; gedood in gevecht 7 juni ’44 > majoor Kurz)
-bataljonshoofdkwartier: 1 hoofdkwartier in vrachtwagen
-3 infanteriecompagnieen: elk met 3 geweerpelotons in vrachtwagens
-1 zware wapens-compagnie met 1 75 mm.-gemechaniseerd anti-tankkanon (gesch Igkw Somua. PAK 40 op MCG S 307-halfrups) en 1 gesch Igkw P 107-luchtdoelgeschut
192e Panzer Grenadier Regiment (Oberstleutnant Josef Rauch)
Met o.a. 3 gemotoriseerde anti-tankkanonnen van 75 mm. van lt. Hans Höller van 8. Kompanie, II. Abteilung; Nebelwerfer, mortieren en AA-geschut
-Panzer Jaeger Abteilung 200 (Major Becker)
-bataljonshoofdkwartier: 1 hoofdkwartier in halfrupsvoertuig
-(vanaf juni) 3 batterijen met elk 2 88 mm.-luchtdoel-/anti-tankgeschut achter (Franse) Laffly-tractors
-Panzer Artillerie Regiment 155 (Oberst Huehne)
-regimentshoofdkwartier: 1 hoofdkwartierspeloton in (Franse) Lorraine-observatietank
-I.Abteilung: met 2 door paarden getrokken 122 mm.-houwitzers en 1 105 mm-houwitzer met tractor.
-II. Abteilung: met 3 gemechaniseerde Selbstfahrlafetten für 7.5 cm Pak40 S307(f) op zware Somua-halfrups (met 1e luitenant Hans Höller); 105 mm. Gesch Pz le FH 18 Lorraine-kanon
(# 5 Batterij verloor zijn geschut tegen 27 juni: in plaats daarvan alleen een infanterie-troep)
-Heeres FLAK Abteilung 305 (Major Ohlendorf)
-bataljonshoofkwartier: 1 hoofdkwartier in vrachtwagen
-2 zware batterijen, elk met 1 88/56 mm. plus tractor en 1 20 mm.-Flak S
-1 middelzware batterij met 1 vierling-20 mm. Flak op SdKfz 7/1 en 1 20 mm. Flak S
Panzer Auklärungs Abteilung 21 (Major Waldow) (gedood in strijd op 9 juni > Major Brand)
-bataljonsstaf: 1 hoofdkwartier in 250/1-gepantserde wagen; 1 80 mm.-250/7 (van 3-4 compagnieen)en 1 75 mm. 250/8
-1 compagnie: 3 Sdkfz 250/9 en 1 Sdkfz 250/1
-2 compagnie : 1 50 mm. bewapende AC, 1 75 mm. Bewapende AC en 3 lichte AC
-3 compagnie : 1 infanterie-eenheid in le SPW, 1 37 mm.-anti-tankkanon plus tractor, 1 gemechaniseerde 37 mm. PA Infanterie Schlepper UE 630(f) of 251/10
-4 compagnie : 3 infanterie-eenheid in leSPW, en 1 37 mm.-anti-tankkanon plus tractor
-5 compagnie : 3 infanterie-eenheden in le SPW en 1 gemechaniseerd 37 mm.-kanon en 1 250/7
–Panzer Pionier Abteilung 220 (Major Hoegl)
-bataljonshoofdkwartier: 1 hoofdkwartier in vrachtwagen
-1 80 mm. 250/7 (vanuit 1,2, 3 compagnie)
-1 Gepantserde Aanvalscompagnie: 3 geniepelotons met geweer en vlammenwerper in vrachtwagen in …..
-2 Gepansterde Aanvalscompagnie: 3 geniepelotons met geweer en vlammenwerper in …
-3 gemotoriseerde Compagnie: met 3 geniepelotons met geweer en vlammenwerper in vrachtwagen
-4 Bruggencolonne: 1 grote brug (60 ton)/trailer, geniepeloton in vrachtwagen
-200e Stormgeschutbataljon (majoor Becker)
-bataljonshoofdkwartier: 1 hoofdkwartier Fu Pz P107, 1 PAK 40 plus vrachtwagen, 2 gemechamiseerde 47 mm. PAK (t) op …
-4 batterijen, elk van 1 75 mm. PAK 40 op GW H39, 1 105 mm. IFH 16 op …
-1e Batterij (gemechaniseerd geschut)
Excursus 6.
Slagorde van Britse 6e Luchtlandingsdivisie op D-Day in het
Ornegebied, Normandië
(niet in volgorde van landing)
Onder bevel van:
Geallieerde Expeditionaire Strijdkrachten (generaal Dwight David Eisenhower)
21e Legergroep (Brits-Canadees) (generaal Bernard Law Montgomery)
2e Leger (luitenant-generaal Miles Dempsey)
1e Luchtlandingskorps (luitenant-generaal Frederick Browning)
6e Luchtlandingsdivisie
Divisie hoofdkwartier (generaal-majoor Richard Gale)
3e Parachutistenbrigade: (brigadegeneraal James Hill)
1e Canadese Parachutistenbataljon (luitenant-kolonel George Bradbrooke)
8e Parachutistenbataljon (luitenant-kolonel Alastair Pearson)
9e Parachutistenbataljon (luitenant-kolonel Terence Otway)
5e Parachutistenbrigade: (brigadegeneraal Nigel Poett)
7e Parachutistenbataljon (luitenant-kolonel Geoffrey Pine-Coffin)
-Compagnie A-C (majoor Nigel Taylor)
12e Parachutistenbataljon Yorkshire (luitenant-kolonel Johnny Johnson)
3e Parachutistenbataljon Lancashire (luitenant-kolonel Peter Luard)
22e Zelfstandige Parachutistencompagnie (majoor Francis Lennox-Boyd)
‘Terreinmarkeerders’ (‘Pathfinders’)
6e Luchtlandingsbrigade: (brigadegeneraal Hugh Kindersley)
1e Bataljon Royal Ulster Rifles (luitenant-kolonel R.Carson)
2e Bataljon Ox and Bucks (luitenant-kolonel Michael W. Roberts)
(zelfstandig tot landing van 5e en 6e
Parachutistenbrigades)
-Compagnie D, ‘Ox and Bucks’ + toevoegingen (majoor Reginald John Howard)
Plaatsvervangend commandant (kapitein Brian C.E. Priday)
-1e peloton/ D 25 Platoon (luitenant Herbert Denham Brotheridge)
-2e peloton/ D 24 Platoon (luitenant David J.Wood)
-3e peloton/ B 14 Platoon (luitenant Richard A. (‘Sandy’) Smith
-4e Peloton/ D 22 Platoon (luitenant C. Anthony (‘Tony’) Hooper)
-5e peloton/ D 23 Platoon (luitenant Henry J. (‘Tod’) Sweeney)
6e peloton/ B 17 Platoon (luitenant Dennis B. Fox)
+ 30 geniesoldaten (kapt. Neilson)
+ verbindingsofficier 7e Parachutisten lt. MacDonald
+ medisch officier kapitein J.(Jacobs >) Vaughan
12e Bataljon, Devonshire Regiment (luitenant-kolonel Dick Stevens)
Divisietroepen
6e Luchtlandingsdivisie Gepantserde Verkenningsregiment
6e Luchtlandingsdivisie Seincompagnie
+
Korps Militaire Politie
Inlichtingenkorps
Koninklijk Leger Medische Korps (RAMC)
Koninklijk Leger Ordonnancekorps
Koninklijke Leger Dienstenkorps
Koninklijke Artillerie
Koninklijke Electrische en Mechanische Genie
Koninklijke Genie
+
Zweefvliegtuigpilootregiment (GPR), Legerluchtkorps (kolonel George Chatterton)
-No.1 Groep (Wing) Zweefvliegtuigpilootregiment (luitenant-koloneI I.Murray)
-No.2 Groep (Wing) Zweefvliegtuigpilootregiment (luitenant-kolonel P.Griffiths)
-6 piloten en 6 co-piloten/navigators toegevoegd
aan Compagnie D ‘Ox and Bucks’
Onder bevel van 6e Luchtlandingsdivisie in juni 1944:
1e Speciale Dienstbrigade (brigadegeneraal Simon (‘Shimi’) Fraser the Lord Lovat)
3e Commando Koninklijke Mariniers (Peter Young)
4e Commando Koninklijke Mariniers
6e Commando Koninklijke Mariniers
10e Intergeallieerd Frans Commando,
Nr.1 en 8 Troep* (Philippe Kieffer)
Onder bevel van 4e Commando
-45e Koninklijke Marine Commando (Reis)
(naar: Historica nr. 34: Normandie 44 ndo stories/79/a2862579.shtml, 1) aande sluisdeuren zouden zijn bevestigd. eland (Bayeux, 1993), 11)